7.4.4 Autoadressering
De autoadressering is een geschikte en snelle methode bij de eerste inbedrijfstelling of, als nodig, bij de volledige
herconfi guratie van het systeem.
Alle apparaten moeten aan de luscontrollers van het paneel aangesloten zijn. Als u de autoadresseringsprocedure voor een
ingebouwde isolator aanwendt, moeten dan alle apparaten ingebouwd en met de lus-isolator verbonden zijn.
Opmerking: De module 41IOM010 hebben geen ingebouwde isolator dus kan de autoadresseringsmethode naar
isolator kan niet worden gebruikt wanneer deze apparaten aan de lus aangesloten zijn. In dit geval moet de
autoadressering naar het ID nummer worden aangewend.
Om de autoadresseringsprocedure te starten kies opeenvolgend het menu 4. ADRESSEREN – submenu 4.4. AUTOMATISCHE
ADRESSERING. Nadat u het menu hebt betreden, kunt u de methode van autoadressering en het nummer van de lus kiezen.
Gebruik de functionele knoppen:
1. ID – de autoadressering naar het ID nummer starten – naar de volgorde van de unieke ID nummers van de apparaten die
aan de lus zijn aangesloten. Deze volgorde gaat van de lagere naar de hogere nummers,waarbij er op het type apparaat
moet worden opgelet – eerst adresseert u de brandmelders en dan de sirenes, de handbrandmelders en ten laatste – de
modules.
2. ISOLATOR – de autoadressering naar een ingebouwde en aangesloten isolator starten – het paneel start de
autoadressering van apparaten in de lus in de volgorde van 1 tot 250. De richting van de autoadressering start rechts van
de luscontroller (positieve en negatieve draad) van rechts naar links.
4. VERANDER – Met deze knop kiest u het nummer van de lus, voor welke u de autoadressering wilt toepassen.
7.5. Paneeluitgangen programmeren
In dit menu kunt u de status wijzigen en de vertraging in-/uitschakelen voor elke van de uitgangen van het paneel:
- de uitgangen van de sirenes (SND 1, SND 2)
- de brandblusuitgang (EXT)
- de branduitgang (FIRE)
- de storing uitgang (FAULT)
- de relaisuitgangen 1-4
Het menu is toegankelijk van niveaus 2 en 3.
Om de paneeluitgangen in te stellen, kies het menu 5. PANEEL UITGANGEN. De instelsubmenus voor de uitgangen zijn
toegankelijk in twee verschillende vensters.
7.5.1 Uitgangen sirenes
In dit submenu stelt u de sirenenuitgangen van het moederbord in. Om het menu te betreden kies opeenvolgend – menu 5.
PANEEL UITGANGEN – knop (1) ALARMGEV.
Attentie: Op toegangsniveau 2 kunt u de status van de geprogrammeerde vertraging alleen bekijken (AAN, UIT,
SCHEMA), u kunt maar deze niet wijzigen!
44