•
AUX – Potentiële uitgang voor voeding van externe apparaten,24 VDC/ 0.5А.
•
SND 1, SND 2 – Potentiële, bewaakbare uitgangen voor het aansluiten van sirenes,24 VDC/ 0.5А.
•
INPC (InputProtectionAlarmConfi rmation) –Een ingang, waardoor het paneel het ingaan van een signaal"Bevestiging
brandblus geactiveerd"van de bestuurscentrale van het brandblussysteem volgt.
•
INFP (InputFaultProtectionPanel) – Een ingang, waardoor het paneel het ingaan van een signaal "Storing"van de
bestuurscentrale van het brandblussysteem volgt.
•
INAmC (InputAlarmConfi rmation) – Een ingang, waardoor het paneel het ingaan van een signaal "Alarmbevestiging"van de
bestuurscentrale van het brandblussysteem volgt.
•
LOOP 1 (-LOOP+ / +ERT / -LOOP+) – Klemrij voor het aansluiten van Lus 2 van het brandmeldsysteem.
•
LOOP 2 – Interface connector voor het aansluiten van een lusuitbreiding41CPE112loop voor Lus 2.
•
INDICATION – Interface connector voor het aansluiten aan de indicatieprintplaat.
•
POWER – Interface connector voor het aansluiten van de voedingsblok.
•
JP7 – Uitgangen voor het plaatsen van een jumper voor het activeren van de batterij die ingebouwd is aan het moederbord
om de ingebouwde klok te onderhouden wanneer er een fout is in de hoofd- of/en in de reservevoeding.
•
PRINTER – RS232 interface connector voor het aansluiten van een thermoprinter.
•
USBUTG – MicroUSBA/B interface voor de fi rmware update van de hoofdmicroprocessor door een computer of door een
externe drive; programmering door de gespecialiseerde software LOGIPROG.
•
BATT – Connectoruitgangen (rood en zwart) voor het aansluiten van de accu. Aan elke kabelschoen is er een aanvullende
connector gemonteerd van het type kabelhouderØ5mm (M5).
•
RestoreDefaults – Uitgangen voor jumpers voor een volledige hardware Herstel.
•
EarthFault – Uitgangen voor jumpers om de indicatie te volgen of er aardfout is.
Bijvoorbeeld: Om de test vooraardfout te starten, plaats de jumpers aan de uitgangen EarthFault
•
NET – Interface connector voor het inschakelen van de netwerkmodule (redundant netwerk).
•
Ajax – Interface connector voor het inschakelen van een communicatiemodule.
Lijst van de veiligheidszekeringen:
•
AUX – 0.5А, type PTC, zelfherstelbaar
•
FAULT, EXT, FIRE – 0.3A, type PTC, zelfherstelbaar
•
BATT – 7A, type PTC, zelfherstelbaar
LED indicatie:
•
LED 1 (rood) – Indicatie gedurende het scannen van de apparaten van Lus 1. In een normale werkstatus licht de indicator
voortdurend op in intervallen van 10 sec.
•
LED 2 (groen)– Indicatie gedurende de data uitwisseling tussen de hoofdmicroprocessor van het paneel en de controller
van Lus 1. In een normale werkstatus knippert zij voortdurend.
Fig. 8
Temperatuursensor:
Deze sensor wordt voor het meten van de temperatuur van de accu gebruikt. De sensor is bevestigd aan een paar gedraaide
draden welke verbonden zijn met een connector aan de onderkant van de paneelprintplaat.
De temperatuursensor moet achter of onder de accu worden geplaatst.
2.3. Aansluiting van de apparaten
De bewaakbare uitgangen SND verbinden 24VDC@0.5A met lading en massa*.
De bewaakbare uitgangen FAULT,EXT en FIREverbinden 24VDC@0.3A met lading en massa *.
Het is nodig om een eindweerstand 10kОhm parallel met het verste apparaat van het paneel te verbinden zodat het
paneel de volledigheid van de keten te kunnen controleren – zie fig. 10 en 11!
*Systeemaarding
2.3.1 Aansluiting van de sirenes
Aan elke bewaakbare uitgang SND kunnen enkele sirenes worden aangesloten – fi g. 10. Het maximale aantal sirenes, welke
aan de keten kunnen worden aangesloten is afhankelijk van het totale verbruik dat 0.5А niet overschrijden mag.
Parallel aan de keten moet verplicht een eindweerstand van 10kΩ worden toegevoegd.
Fig. 10
Fig. 8 – Structuur
van het relaiscontact
Sirene 1 Sirene 2
Fig. 10 – Aansluiting van de sirenes aan SND uitgangen
Fig. 9
Sirene N
Fig. 9 – Aansluiting
aan de lusuitbreiding
13