Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Apparaten Adresseren - Comelit LogiFire 41CPE112 Installatie- En Gebruikershandleiding

Adresseerbare brandmeldcentrale
Inhoudsopgave

Advertenties

- als u de NORMAAL POLARITY instelt, activeert zich het relais bij elk signaal en deactiveert zich wanneer het signaal stopt.
- als u de GEINVERT. POLARITY, zal het relais actief zijn wanneer er geen signaal is, en inactief worden bij een gegeven
signaal.
Attentie: De gebeurtenis "SIRENE AAN PER ZONE" wordt gebruikt om sirenes van conventioneel type te activeren die aan de
module-uitgang aangesloten zijn. De actieve status van de uitgang na het starten van de evacuatiecyclus is als volgt:
Instellingen Ontruimen (par. 7.6.6)
SLOW/FLITS
SLOWWHOOP
FLITS
NAAM – Gebruik deknop (3) de geef in een individuele naam voor de uitgang van de module.
VERANDER– Gebruik deknop (4) om tussen de werkmodi Vergrendeld. (Latched) en Ontgrendeld. (Unlatched) te schakelen.
De ingestelde parameters worden met ENTER bevestigd. U gaat naar het hoofdvenster van Apparaten programmeren met de
knop CANCEL.
41ISC000 – Module conventionele zone
Deze module wordt gebruikt om conventionele zones te verbinden. Er wordt een interface tussen een zone met conventionele
zones en de centrale 41CPE112 gerealiseerd.
De module volgt op en overdraagt aan het paneel de toestand van de conventionele zone waaraan tot 32 sensors zijn
aangesloten.
De module kan het optreden van de volgende gebeurtenissen in de conventionele zone registreren: brand, kortsluiting,
verwijdering van en melder van zijn basis en lijn onderbreuk (bij melders van de serie COMELIT wordt een EOL aan het einde
van de lijn aangesloten).
De ingestelde parameters worden met ENTER bevestigd. U gaat naar het hoofdvenster van Apparaten programmeren met de
knop CANCEL.

7.4. Apparaten adresseren

U kunt apparaten adresseren alleen op toegangsniveau 3!
In dit menu kunt u nieuwe adressen toewijzen en opgeslagen adressen van de apparaten wijzigen of de procedure van
zelfadressering of autoadressering aanzetten. Het type adressering hangt van de voorkeur van de installateur en van de grootte
van het systeem af.
Bij de realisering van de systeemconfi guratie kan een van de volgende methoden worden aangewend:
De apparaten worden direct aan de luscontrollers van het paneel aangesloten – Lus 1 en/ of Lus 2. Het paneel herkent de
apparaten als nieuwe luselementen en wijst aan ze opeenvolgende adressen in de systeemconfi guratie toe in de volgorde
van aansluiten aan de lus. Daarbij begint de procedure met het eerste gevonden vrije adres in de systeemconfi guratie.
U hebt de mogelijkheid om de nieuwgevonden apparaten op te slaan – individueel of alle gezamenlijk – in het menu
3) INSTELLEN LUS ELEMENTEN.
ZELF ADRESSEERBAAR. Alle nieuwe apparaten worden voor het aansluiten aan het systeem klaar gezet maar worden
fysiek niet verbonden (de melders en de slowwhoops worden niet aan de sokkels geïnstalleerd, de handbrandmelders
en de modules worden niet aan de lus aangesloten). Om de zelfadresseringsprocedure te starten kies het menu
4) ADRESSEREN - 4.3) ZELF ADRESSEERBAAR. Het paneeldisplay toont het eerste vrije adres voor elke lus. Dan begint
u de apparaten aan de lus een voor eenin de gewenste volgorde aan te sluiten. Het paneel slaat het actueel aangegeven
adres op en gaat automatisch naar het volgende vrije adres verder.
AUTOMATISCHE ADRESSERING. Deze methode vergemakkelijkt het werk van de installateur bij het adresseren van
luselementen. Nadat u het menu 4) ADRESSEREN- 4.4) AUTOMATISCHE ADRESSERING kiest,
Status van de uitgang
AAN
AAN
UIT
41

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave