Gezamenlijke parameters voor alle apparaten zijn het toewijzen aan een zone en het ingeven van een naam.
•
Aan een zone toewijzen. De aan de centrale 41CPE112 aangesloten apparaten kunnen tussen 48 zones verdeeld worden.
Volgens de standaard worden alle apparaten aan de zone 1 toegewezen nadat het paneel de apparaten heeft herkend. In
het menu van het apparaat kunt u door middel van de pijlen naar boven/naar beneden een nieuw zonenummer instellen.
•
Een naam toewijzen. U kunt een specifi eke naam voor elk apparaatingeven nadat u het submenu voor parameters
programmeren heeft betreden. De naam van het apparaat wordt op de tweede lijn van het venster ingegeven en kan
maximaal uit 40 karakters bestaan inclusief de intervallen. Om symbolen en letters in te geven, gebruik de pijlen naar
boven/naar beneden. De cursor wordt met de pijlen naar rechts en naar links verplaatst. Nadat u de volledige naam van
het apparaat hebt ingegeven, bevestig met de knop ENTER. Zie ook Bijlage B – Symbolen en letters voor het ingeven van
namen.
In de menu's gebruikt u knoppen met dezelfde functionaliteit voor elk apparaat.
•
Knop UIT/AAN WISSEL- Door deze knop kunt u handmatig de LED van het apparaat (of het geluid bij sirenes 41SAI000 en
41SAB100) inschakelen wanneer u zijn montageplaats in het systeem ziet of wanneer u naar dubbele adressen zoekt. Als
de status AAN is, brandt de LED van het apparaat voortdurend rood op (sirenes 41SAI000 en 41SAB100 luiden). Nadat u
het programmeermenu van het apparaat verlaten heeft, schakelt deze knop automatisch naar de status UIT om.
Opmerking: Bij de apparaten 41IOM010, 41SAI000 en 41SAB100 is er geen LED indicatie.
•
Knop UIT/AAN LED FLITS – Met deze knop schakelt u in/uit de LED indicatiedie de communicatie tussen het apparaat en
het paneel signaleert. Als u de status AAN LED FLITS instelt, knippert het apparaat in intervallen van 10 seconden in de
normale werkmodus.
Opmerking: Bij de apparaten 41IOM010, 41SAI000 en 41SAB100 is er geen LED indicatie voor de communicatie met het
paneel.
In het menu van alle apparatenis er een systeemveld ID ingegeven, over welke een uniek 10-talig nummer verschijnt, met welk
ieder apparaat in de systeemconfi guratie geïdentifi ceerd wordt.
Het programmeren van parameters naar het type apparaat is in de volgende paragrafen beschreven.
41RFU100 / 41RFU000 – Optische rookmelder met isolator
Door de functionele knoppen stelt u de volgende gespecialiseerde parameters in:
1. GEVOELIGHEID –Door middel van deze knop gaat u naar het bewerksubmenu voor het gevoeligheidsniveau van de
rookcel in dagmodus en in nachtmodus.
Met de functionele knoppen (2) DAGen (3) NACHT wijzigt u het gevoeligheidsniveau tot u het gewenste niveau bereikt -
Hoog, Normaal, Midden en Laag. Het ingestelde gevoeligheidsniveau bevestigt u met de knop ENTER.
3. TEST – Door deze knoop gaat u naar een aanvullend venster waar u de volgende actuele parameters controleren kunt:
- ROOK (Smoke): er wordt het niveau van de rookdichte in de rookcel van de melder in % aangegeven.
- VERVUILING (Pollution): er wordt het niveau van de vervuiling in de rookcel van de melder in % aangegeven.
U gaat naar het hoofdvenster met de knop CANCEL.
34