156
Verlichting
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra u de contactsleutel in
stand 1 3 169 draait.
U kunt deze functie in- of uitschakelen
in het menu Instellingen op het
Info-display. Persoonlijke instellingen
3 138.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 25.
De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
■ alle schakelaars
■ Driver Information Center
■ portiervakverlichting
■ consoleverlichting
Uitstapverlichting
De volgende verlichting gaat branden
wanneer u de sleutel uit het contact‐
slot haalt:
■ Binnenverlichting
■ Instrumentenverlichting (alleen
wanneer het buiten donker is)
■ Portier- en consolelichten
■ Grondverlichting
De verlichting wordt na een bepaalde
tijd automatisch uitgeschakeld en bij
het openen van het bestuurderspor‐
tier opnieuw ingeschakeld.
De koplampen, achterlichten en ken‐
tekenverlichting blijven een instelbare
tijd branden wanneer u de auto ver‐
laat.
Inschakelen
1. Ontsteking uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersportier openen.
4. Richtingaanwijzerhendel naar u
toe trekken.
5. Bestuurdersportier sluiten.
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
U kunt de activering, deactivering en
duur van deze functie veranderen in
het menu Instellingen op het
Info-display. Persoonlijke instellingen
3 138.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 25.
Ontlaadbeveiliging accu
Oplaadfunctie afgestemd op
accu
Deze functie garandeert een maxi‐
male levensduur van de accu door
een regelbaar vermogen en een opti‐
male vermogensverdeling van de dy‐
namo.