Voordat u wegrijdt
Voor het wegrijden controleren
■ Bandenspanning en -staat 3 178,
3 214.
■ Motoroliepeil en vloeistofniveaus
3 158.
■ Ruiten, spiegels, rijverlichting en
kentekenplaat: vrij van vuil, sneeuw
of ijs en gebruiksklaar.
■ Juiste positie van spiegels, stoelen
en veiligheidsgordels 3 27,
3 33, 3 38.
■ Werking van remsysteem (bij lage
snelheid), vooral bij vochtige rem‐
men.
Motor starten
■ Draai de sleutel naar stand 1
■ verdraai het stuurwiel een beetje,
zodat het stuurslot vrijkomt
■ trap de koppeling en rem in
■ trap het gaspedaal niet in
■ draai de sleutel naar stand 3 en laat
deze los
Motor starten 3 124.
Kort en bondig
Stop-startsysteem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en aan bepaalde voorwaarden is vol‐
daan, activeer dan een Autostop
zoals hieronder beschreven:
■ Het koppelingspedaal intrappen
■ Zet de hendel in neutraal
■ Laat het koppelingspedaal los
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Om de motor te herstarten, moet u het
koppelingspedaal opnieuw intrappen.
Stop-startsysteem 3 125.
17