92
Verlichting
Richtingaanwijzers
Hendel omhoog: Rechter richting-
aanwijzer
Hendel omlaag: Linker richtingaan-
wijzer
Als de hendel voorbij het
weerstandspunt wordt geduwd, blijft
de richtingaanwijzer ingeschakeld.
Bij het terugdraaien van het stuur-
wiel gaat de richtingaanwijzer
automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer
handmatig uit door de hendel in de
oorspronkelijke stand te zetten.
Mistlampen voor
#
Worden bediend met
.
Mistachterlicht
s
Worden bediend met
.
Lichtschakelaar in stand
mistachterlicht kan alleen in combi-
natie met de voorste mistlampen
worden ingeschakeld.
: Het