Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning verhoogd of
verlaagd moet worden.
Monteer alleen wielen met druksen-
soren, anders wordt de banden-
spanning niet weergegeven en
brandt
voortdurend.
Een tijdelijk reservewiel is niet uitge-
rust met spanningssensoren. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze wielen. De
controlelamp
brandt. Voor de
overige drie wielen blijft het systeem
werken.
Gebruik van in de handel verkrijg-
bare vloeibare bandenreparatiesets
kan de werking van het systeem
nadelig beïnvloeden. Gebruik door
de fabriek goedgekeurde repara-
tiesets.
Werkende elektronische apparatuur
of de nabijheid van installaties die
op dezelfde frequenties werken
kunnen het bandenspanningscontro-
lesysteem verstoren.
Bij het verwisselen van de banden
moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
steeds worden gedemonteerd en
onderhouden. Voor de geschroefde
sensor: Vervang het bandventiel en
de afdichtring. Voor de ingeklikte
sensor: Vervang de volledige
klepsteel.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspannings-
waarden Bandenspanning 0 217
aan op de belading van de auto en
selecteer de betreffende instelling in
het menu Bandenbelasting op het
Driver Information Center, Boordin-
formatiemenu. Driver Information
Center (DIC) 0 75
.
ii
Deze instelling is de referentie voor
de bandenspanningswaarschu-
wingen.
Het menu Bandenbelasting
verschijnt alleen als de auto stilstaat
en de handrem is aangetrokken.
Verzorging van de auto
ii
Selecteer:
Lo voor een comfortabele
spanning tot 3 inzittenden.
Eco voor Eco-spanning tot 3
inzittenden.
HI voor volledige belading
Afstemmingsproces
TPMS-sensor
Elke TPMS-sensor heeft een unieke
identificatiecode. De identificatie-
code moet aan de positie van een
nieuwe band/nieuw wiel worden
gekoppeld nadat de banden zijn
geroteerd of alle wielen zijn verwis-
seld en als één of meer
189