17.1
Meting met constante teststroom
Meting starten
voor continue
meting ingedrukt
houden
!
Let op!
U moet altijd het eerst de meetpennen op het meetobject zet-
ten, voordat u op de knop Start
Als het object onder spanning staat, wordt de meting geblok-
keerd als u het eerst de meetpennen aanbrengt.
Als u het eerst op de knop Start
meetpennen op het meetobject zet, spreekt de zekering aan.
Welke van de twee zekeringen aanspreekt, wordt in de pop-up
van de foutmelding door een pijl weergegeven.
Bij een éénpolige meting wordt de betreffende waarde als R
overgenomen in de database.
Keuze van de polariteit
+ Pool ten opzichte van PE
– Pool ten opzichte van PE
Pol ten opzichte van PE
Automatische ompoling
Na het starten van de meetprocedure meet het apparaat bij auto-
matische ompoling eerst in de ene en dan in de andere stroom-
richting. Bij een continue meting (knop ON/START ▼ ingedrukt hou-
den) vindt de ompoling om de seconde plaats.
Als bij de automatische ompoling het verschil tussen RLO+ en
RLO– groter is dan 10%, dan worden de waarden RLO+ en RLO–
in plaats van RLO in beeld gebracht. De grootste waarde van
RLO+ en RLO– staat telkens bovenaan en wordt in de database
overgenomen als waarde RLO.
Beoordeling van de meetresultaten
Verschillende resultaten bij de meting in beide stroomrichtingen
duiden op spanning op het meetobject (bv. thermospanningen of
elementspanningen).
Vooral in installaties waarin de beveiligingsmaatregel overstroom-
beveiliging (vroeger nulstelling) zonder gescheiden aardverbinding
wordt toegepast, kunnen de meetresultaten worden vervalst door
parallel geschakelde impedanties van gebruiksstroomkringen en
door compensatiestromen. Ook weerstanden die tijdens de
meting veranderen (bv. inductiviteiten) of ook een slecht contact
kunnen de oorzaak zijn van een verkeerde meting (dubbele weer-
gave).
Om ervoor te zorgen dat u concrete meetresultaten krijgt, moet
de oorzaak van de fout worden gevonden en verholpen.
Meet de weerstand in beide richtingen om de oorzaak van de
meetfout te vinden.
Tijdens de weerstandsmeting worden de oplaadbare batterijen
van het apparaat sterk belast. Druk bij de meting met stroomvloei
in een richting niet langer op de knop ON/START ▼ dan nodig is
voor de meting.
74
▼
drukt.
▼
drukt en vervolgens de
Weergave
Voorwaarde
RLO+
geen
RLO–
geen
als RLO 10 %
RLO
RLO+
als RLO > 10 %
RLO–
Opmerking
Lage ohmse weerstanden meten
De weerstanden van meetkabel en meetadapter (2-polig)
worden door de meting in vierdraads techniek automa-
tisch gecompenseerd en worden niet meegerekend in
het meetresultaat. Als u echter een verlengingsleiding
gebruikt, dan moet u de weerstand ervan meten en hem
aftrekken van het meetresultaat.
Weerstanden die pas na een „inslingerprocedure" een
stabiele waarde bereiken, mag u niet met automatische
ompoling meten, maar na elkaar met positieve en nega-
tieve polariteit.
Weerstanden waarvan de waarden bij een meting kun-
nen veranderen zijn bijvoorbeeld:
– weerstanden van gloeilampen, waarvan de waarden
veranderen door de verwarming als gevolg van de
meetstroom
– weerstanden met een hoog inductief aandeel
– overgangsweerstanden op contactpunten
Beoordeling van de meetwaarden
LO
Zie Tabel 4 op pagina 96.
Bepalen van leidinglengten van gangbare koperleidingen
Als u na de weerstandsmeting op de knop HELP drukt, dan wor-
den voor gangbare doorsneden de betreffende kabellengten
berekend en in beeld gebracht.
In geval van verschillende resultaten in beide stroomrichtingen
vervalt de weergave van leidinglengten. In dit geval is er blijkbaar
sprake van capacitieve of inductieve aandelen die de berekening
vervalsen.
Deze tabel geldt uitsluitend voor leidingen van normaal in de han-
del verkrijgbaar leidingkoper en kan niet voor andere materialen
(bv. aluminium) worden gebruikt!
Gossen Metrawatt GmbH