Programmeren van de ingangen
9.7 Alarmen voor analoge sensoren
54
5.
Druk op de toets
[F1 SAVE] om de waarde op te slaan.
ð Het meet- en regelapparaat accepteert de waarde en
[Sensor Calibrated] weer, of het meet- en regelap‐
geeft
paraat geeft een foutmelding weer omdat de waarde
teveel afwijkt van de richtwaarden.
[MORE] kunt u naar wens de ingang terugzetten
6.
Via de toets
naar de fabrieksinstelling.
[F1 RECAL] om de sensor opnieuw te kalibreren, of
7.
Druk op
[F2 IGNORE] om de storing te negeren.
druk op
[F2 IGNORE] te drukken, blijft de actuele kalibratie‐
ð Door
waarde behouden. Wij raden dit echter af. Het meet- en
regelapparaat voert hierop wiskundige berekeningen uit
om uw invoer overeen te laten komen met de weergave
op het display. Hierdoor is het niet, of slechts beperkt,
mogelijk de uitgevoerde wijzigingen bij te houden.
[F3 RESET] om de kalibratie af te breken en terug te
8.
Druk op
keren naar de voorheen opgeslagen kalibratiewaarde.
Ingangen hebben bovenste en onderste grenswaarden voor
alarmen. Zo kan de gebruiker worden gewaarschuwd wanneer een
meetwaarde buiten het normale bedrijfsbereik ligt. Alle alarmen in
het meet- en regelapparaat zijn blokkerende alarmen. Blokkerende
alarmen worden niet automatisch gereset wanneer de betreffende
parameter weer terugkeert binnen het toegestane bereik. De
bedienaar moet het alarm opheffen om het alarmlampje en het
relais weer in modus UIT te zetten. Blokkerende alarmen zijn bij‐
zonder nuttig bij installaties die op afstand worden bestuurd,
waarbij de bedienaar het systeem nooit of slechts zelden te zien
krijgt.
Het meet- en regelapparaat beschikt over een optie waarmee een
alarm wordt vertraagd voordat de bedienaar wordt gewaarschuwd.
Deze functie is nuttig voor toepassingen waarin ingesloten lucht of
andere omstandigheden tijdelijke pieken in de gemeten sensor‐
waarden kunnen veroorzaken, die echter gebruikelijk zijn in het
normale procesverloop. Zonder een dergelijke vertraging zou het
meet- en regelapparaat regelmatig alarmen genereren, die door de
gebruiker zouden moeten worden opgeheven. De instelwaarde
voor deze optie bedraagt enkele minuten en kan worden ingesteld
[Alarms] .
in het menu
De alarminstellingen voor alle in- en uitgangen werken op dezelfde
manier. Er bestaan 3 verschillende instellingstypen voor de
alarmen op elke I/O.
[Adjust Alarms] wijzigt de bovenste en onderste grenswaarden
n
voor het alarm.
[Delay on Alarm] is bedoeld voor het instellen van de tijd, gedu‐
n
rende welke het meet- en regelapparaat wacht voordat deze
het alarm actief maakt en deze blokkeert.
[Clear Alarms] wist alle alarmen. Voer de onderstaande
n
stappen uit om de instellingen van de grenswaarden voor een
alarm te wijzigen.