Programmeren van de ingangen
9.4 Kalibratie van de analoge sensoren
9.4.1 Opmerkingen bij de kalibratie
9.5 Algemene sensorkalibratie
52
Redoxsensoren meten meer dan alleen chloor
Kalibreer een redoxsensor altijd uitsluitend in een
kwaliteitsbufferoplossing. Gebruik geen ongedefini‐
eerde resthoeveelheden van oxidatiemiddelen.
Controleer of het uitgangssignaal van de redox‐
sensor nog verandert wanneer de redoxsensor in
een bufferoplossing wordt gedoopt. Wanneer dat
niet het geval is, moet u de sensor vervangen.
Temperatuurcompensatie: Geleidbaarheidssensoren moeten tem‐
peratuurgecompenseerd zijn, met uitzondering van de geleidbaar‐
heidssensoren voor ketelwater. In het meet- en regelapparaat kan
de temperatuurcompensatie voor de geleidbaarheidsmeting
worden uitgevoerd via een geïntegreerde temperatuursensor of via
een buiten de geleidbaarheidssensor aangebrachte temperatuur‐
sensor. Tip: Wanneer de weergegeven temperatuur meer dan 3 °C
(°F) afwijkt, kan het zijn dat uw sensor defect is of dat zich een pro‐
bleem voordoet in de bedrading. Controleer de temperatuursensor
na elke temperatuurkalibratie in een bak met ijs. Wanneer de kali‐
bratie niet succesvol is verlopen (afwijking van meer dan ± 50 mV),
[Sensor fault Overrange] .
verschijnt de melding
Juiste sensorwerking/inlooptijd:
Een nauwkeurige meting en dosering is alleen mogelijk wan‐
n
neer de sensor correct werkt.
Lees de bij de sensor horende gebruikershandleiding.
n
Lees ook de gebruikershandleidingen van de gebruikte arma‐
n
turen en overige componenten.
Het is noodzakelijk dat u de inlooptijden van de sensoren in
n
aanmerking neemt.
De inlooptijden moeten bij de planning van de inbedrijfstelling
n
worden ingecalculeerd.
De inlooptijd van een nieuwe sensor kan 24 uur bedragen.
n
Kalibreren met pH-compensatie:
Kalibreer eerst de pH-sensor en pas dan de voor pH gecom‐
n
[bijv.] een sensor voor vrij chloor. Anders
penseerde sensor,
kloppen de kalibratieresultaten niet.
U kunt alle analoge sensoren in 1 of 2 stappen kalibreren. U kunt
ook de sensoringang resetten naar de fabrieksinstelling.
In het kalibratiemenu kunt u een keuze maken uit een proces met
1 of met 2 stappen.
[CAL] .
1.
Druk op toets
2.
Gebruik de toetsen ⇑ of ⇓ om het gewenste sensortype te
selecteren en druk dan op toets
ð Let op de onderstreping onder de actuele waarde. De
cursor vormt de onderstreping. U kunt met de toetsen ⇑
of ⇓ de gewenste positie instellen. Met de pijltjestoetsen
⇦ en ⇨ beweegt u de cursor naar een andere positie.
[OK] .