terwijl er afdalingen plaatsvinden of
tijdens acceleraties: dit is normaal en het
is noodzakelijk om de vooringestelde
snelheid te behouden.
Tijdens het rijden wordt het systeem
gedeactiveerd als de remmen oververhit
raken.
GAS GEVEN BIJ INHALEN
Als men tijdens het rijden met ingesteld
systeem een voertuig volgt, versnelt het
systeem extra om het inhalen
gemakkelijker te maken als boven een
bepaalde snelheid wordt gereden en de
linker richtingaanwijzer wordt
ingeschakeld (of de rechter
richtingaanwijzer voor rechtsbestuurde
uitvoeringen).
Op wegen voor linksbestuurde
voertuigen is de inhaalhulp alleen actief
als de voorligger wordt ingehaald via de
linker rijbaan (voor markten met
rechtsbestuurde voertuigen is de
activeringslogica omgekeerd).
Wanneer het voertuig van wegen voor
linksbestuurde voertuigen overgaat naar
wegen voor rechtsbestuurde voertuigen
detecteert het systeem automatisch de
richting van het verkeer. In dit geval is de
inhaalhulp alleen actief als het
referentievoertuig rechts wordt
ingehaald. De extra acceleratie wordt
ingeschakeld als de bestuurder de
rechter richtingaanwijzer gebruikt.
In deze omstandigheid levert het
systeem niet meer de inhaalhulpfunctie
aan de linkerkant zolang het niet bepaalt
dat het voertuig op wegen voor
linksbestuurde voertuigen is
teruggekeerd.
DE SNELHEID WEER OPROEPEN
Zodra het systeem geannuleerd, maar
niet uitgeschakeld is en eerder een
snelheid is ingesteld, is het voldoende om
op de knop RES te drukken en de voet
van het gaspedaal te halen om de
snelheid weer op te roepen.
Het systeem wordt ingesteld met de
laatst opgeslagen snelheid.
106
Alvorens de eerder ingestelde snelheid
op te roepen, moet de snelheid in de
buurt van deze ingestelde snelheid
worden gebracht voordat op de knop RES
wordt gedrukt en weer wordt losgelaten.
BELANGRIJK De oproepfunctie mag
alleen worden gebruikt als de weg- en
verkeerssituatie dat toestaan. Het
oproepen van een opgeslagen snelheid
die te hoog of te laag is voor de huidige
verkeers- en wegsituatie kan een
versnelling of een vertraging van het
voertuig veroorzaken. Het niet in acht
nemen van deze waarschuwingen kunnen
ongevallen of dodelijk letsel tot gevolg
hebben.
DE AFSTAND TUSSEN VOERTUIGEN
INSTELLEN
De afstand tussen uw voertuig en het
voorliggende voertuig kan worden
ingesteld door te kiezen uit de
instellingen met 1 balk (kort), 2 balken
(medium), 3 balken (lang), 4 balken
(maximaal) fig. 107.
07146V0018EM
107
De afstand van het voorliggende voertuig
is evenredig aan de snelheid.
07146S0019EM
133