Parameter
Instelwaarde / beschrijving / aanwijzing
P401
Modus analoge ingang 1
0 = 0 – 10V begrensd: een analoge regelwaarde, lager dan de geprogrammeerde ijkwaarde van 0%
0...3
[ 0 ]
1 = 0 – 10V: wanneer een nominale waarde actief is die lager is dan de geprogrammeerde
2 = 0 – 10V bewaakt: wordt de minimale
3 = - 10V – 10V: wanneer een regelwaarde actief is die lager is dan de geprogrammeerde ijkwaarde
P402
IJkwaarde analoge ingang 1 0%
Met deze parameter wordt de spanning ingesteld die met de minimale waarde van de gekozen functie
-50,0 ... 50,0 V
van de analoge ingang 1 moet overeenkomen.
[ 0,0 ]
In de fabrieksinstelling (nominale waarde) komt deze waarde overeen met de in P104 >Minimale
frequentie< ingestelde regelwaarde.
Typische regelwaarden en bijbehorende instellingen:
BU 0700 NL-1411
(P402), leidt niet tot onderschrijden van de geprogrammeerde minimale frequentie (P104). Leidt
dus ook niet tot een draairichtingsomkeer.
ijkwaarde van 0% (P402), leidt dit eventueel tot een draairichtingsomkeer. Hierdoor kan de
draairichting worden omgekeerd met een eenvoudige spanningsbron en een potentiometer.
Bijvoorbeeld interne regelwaarde met draairichtingsomkeer: P402 = 5V, P104 = 0Hz,
potentiometer 0–10V draairichtingsomkeer bij 5V in de middelste stand van de potentiometer.
Op het moment van omkering (hysterese = P505) staat de aandrijving stil, wanneer de
minimale frequentie (P104) lager is dan de absolute minimale frequentie (P505). Een standaard
motorrem die door de FO aangestuurd wordt, heeft binnen het bereik van de hysterese
gereageerd (rem is actief).
Is de minimale frequentie (P104) groter dan de absolute minimale frequentie (P505), dan keert
de draairichting om bij het bereiken van de minimale frequentie. Binnen het bereik van de
hysterese P104 levert de FO de minimale frequentie (P104). Een door de FO aangestuurde
rem reageert niet.
afgeregelde regelwaarde (P402) met 10%
van het verschil tussen P403 en P402
onderschreden, dan schakelt de
omvormeruitgang uit. Zodra de nominale
waarde weer hoger
[P402 - (10% * (P403 - P402))] is, levert
hij weer een uitgangssignaal.
Bijvoorbeeld nominale waarde 4-20 mA: P402: ijkwaarde 0%=1V; P403: ijkwaarde 100% =
5V; -10% komt overeen met -0,4V; d.w.z. 1...5V (4...20 mA) normaal werkbereik, 0,6...1V =
minimale frequentieregelwaarde, onder 0,6V (2,4 mA) wordt de uitgang uitgeschakeld.
van 0% (P402), leidt dit eventueel tot een draairichtingsomkeer. Hierdoor kan de draairichting
worden omgekeerd met een eenvoudige spanningsbron en een potentiometer.
Bijvoorbeeld interne regelwaarde met draairichtingsomkeer:
P402 = 5V, P104 = 0Hz, potentiometer 0–10V
draairichtingsomkeer bij 5V in de middelste stand van de potentiometer.
Op het moment van omkering (hysterese = P505) staat de aandrijving stil, wanneer de
minimale frequentie (P104) lager is dan de absolute minimale frequentie (P505). Een motorrem
die door de FO aangestuurd wordt, heeft binnen het bereik van de hysterese niet gereageerd
(rem is inactief).
Is de minimale frequentie (P104) groter dan de absolute minimale frequentie (P505), dan keert
de draairichting om bij het bereiken van de minimale frequentie. Binnen het bereik van de
hysterese P104 levert de omvormer de minimale frequentie (P104). Een door de FO
aangestuurde rem reageert niet.
0 – 10V
2 – 10 V
0 – 20 mA
4 – 20 mA
Technische wijzigingen voorbehouden
f/Hz
P105 (fmax)
P104 (fmin)
0,0 V
2,0 V (bij de functie 0-10V bewaakt)
0,0 V (interne weerstand ca. 250 )
1,0 V (interne weerstand ca. 250 )
5.1.5 Stuurklemmen
Beschikbaar met optie
BSC STD
MLT
= 8,0V
BSC STD
MLT
U/V
77