NORDAC SK 700E Handboek
2.9 Bekabelingsrichtlijnen
De frequentieomvormer werd ontwikkeld voor gebruik in industriële omgevingen. In deze omgevingen kunnen sterke
elektromagnetische storingen op de frequentieomvormer inwerken. Over het algemeen garandeert een vakkundige installatie
een storingsvrij en gevaarloos bedrijf. Om te voldoen aan de grenswaarden van de EMC-richtlijn dienen de navolgende
aanwijzingen te worden opgevolgd.
(1) Zorg ervoor dat alle frequentieomvormers in de kast goed geaard zijn via korte aardkabels met een grote diameter, die
aangesloten zijn op een gemeenschappelijk aardpunt of een aardrail. Bijzonder belangrijk is, dat elk op de
frequentieomvormer aangesloten besturingsapparaat (bijvoorbeeld een PLC), via een korte kabel met een grote diameter op
hetzelfde aardpunt aangesloten is als de frequentieomvormer zelf. Platte leidingen (bijvoorbeeld metalen beugels) verdienen
de voorkeur, omdat deze bij hoge frequenties een lage impedantie te zien geven.
De PE-leiding van de via de frequentieomvormer aangestuurde motor moet zo direct mogelijk op de met het koellichaam
verbonden aardaansluiting samen met de PE van de toevoerkabel van de bijbehorende frequentieomvormer worden
aangesloten. Het aanwezig zijn van een centrale aardrail in de schakelkast en het samenvoegen van alle massakabels via
deze rail garandeert in de regel een probleemloos bedrijf. (Zie ook hoofdstuk 8.3/8.4 EMC-richtlijnen)
(2) Voor zover mogelijk dienen voor de besturingscircuits afgeschermde kabels te worden gebruikt. Daarbij dient de mantel aan
het kabeleinde voor een zorgvuldige afsluiting te zorgen en men dient erop te letten dat de aders niet over lange afstanden
onafgeschermd zijn.
De afscherming van analoge kabels, conform de instelwaarde, dient slechts aan één zijde van de frequentieomvormer
geaard te worden.
(3) De besturingsleidingen dienen zover mogelijk van de vermogenskabels vandaan aangelegd te worden, waarbij gebruik
wordt gemaakt van aparte kabelkanalen enz. Bij kruisende kabels dient zoveel mogelijk een hoek van 90 graden
aangehouden te worden.
(4) Zorg ervoor dat de relais in de kasten ontstoord zijn door een RC-schakeling in geval van wisselspanningrelais of door
"vrijloop"-dioden bij gelijkstroomrelais, waarbij de ontstoringscomponenten op de relaisspoelen moeten worden
aangebracht. Varistoren voor de overspanningsbeveiliging zijn eveneens effectief. Ontstoring is met name dan belangrijk,
wanneer de hulprelais door de relais in de frequentieomvormer worden aangestuurd.
(5) Voor de vermogenskabels dienen afgeschermde en ommantelde kabels te worden gebruikt en de afscherming/ommanteling
dient aan beide uiteinden geaard te zijn; indien mogelijk direct op de PE/afschermingsbeugel van de frequentieomvormer.
(6) Als de aandrijving in een omgeving moet werken waar elektromagnetische storingen heersen, raden wij het gebruik van
ontstoringsfilters aan om de kabelgebonden storingen en stralingen van de frequentieomvormer te beperken. In dat geval
moet het filter zo dicht mogelijk bij de frequentieomvormer worden gemonteerd en goed worden geaard.
Daarnaast is het aan te bevelen om de frequentieomvormer met de netfilter in een EMC-dichte behuizing met EMC-
bedrading te monteren. (Zie ook hoofdstuk 8.3/8.4 EMC)
(7) De laagste, nog mogelijke pulsfrequentie (P504) kiezen. Hierdoor wordt de intensiteit van de door de frequentieomvormer
veroorzaakte elektromagnetische storingen gereduceerd.
Bij de installatie van de frequentieomvormer mogen in geen geval
Aanwijzing
De stuurkabels, netkabels en motorkabels moeten apart worden aangelegd. In geen geval mogen zij
samen in één buis/kabelkanaal worden gelegd.
De testapparatuur voor hoogspanningsisolaties mag niet worden gebruikt voor kabels die op de
frequentieomvormer aangesloten zijn.
16
de veiligheidsvoorschriften worden overtreden!
Technische wijzigingen voorbehouden
BU 0700 NL-1411