uuDe schakelaars rondom het stuurwiel bedienenuRichtingaanwijzers
Richtingaanwijzers
(A)
(B)
(B)
(A)
222
De richtingaanwijzers kunnen worden gebruikt
wanneer de voedingsmodus in de stand AAN staat.
■
(A): Richtingaanwijzer
Druk de hendel bij het nemen van een afslag
omhoog of omlaag, afhankelijk van de richting
waarin u wilt gaan, waarna de richtingaanwijzer
gaat knipperen.
■
(B): Eén-druk-richtingaanwijzer
Als u de hendel licht omhoog of omlaag drukt en
loslaat, knipperen de richtingaanwijzers 3 keer.
u
Als u de hendel lichtjes in de
tegenovergestelde richting duwt tijdens het
knipperen, stoppen ze met knipperen.
1Richtingaanwijzers
Het controlelampje van de richtingaanwijzer op het
instrumentenpaneel knippert wanneer de richtingaanwijzer
knippert.
Controlelampjes
2
BLZ. 100