Inbedrijfstelling
I
6
Oppervlaktetemperatuur en olietemperatuur meten
0 0
6.2
Oppervlaktetemperatuur en olietemperatuur meten
6.2.1
Oppervlaktetemperatuur meten
6.2.2
Olietemperatuur meten
76
AANWIJZING
De gegevens van de maximale oppervlaktetemperatuur op het typeplaatje zijn geba-
seerd op metingen onder normale omgevings- en installatiecondities. Geringe veran-
deringen van deze omstandigheden (bijv. krappe inbouwmaten) kunnen de tempera-
tuurontwikkeling al wezenlijk beïnvloeden.
Tijdens de inbedrijfstelling van de reductor is het altijd noodzakelijk een meting van de
oppervlaktetemperatuur in de maximale belastingtoestand te verrichten. De meting kan
met in de handel verkrijgbare temperatuurmeters worden uitgevoerd. De oppervlakte-
temperatuur moet bij de overgang reductor-motor daar gemeten worden, waar de klem-
menkastpositie de koeling door de motorventilator verhindert. De maximale oppervlak-
tetemperatuur is na ca. 3 uur bereikt. De verschilwaarde ten opzichte van de omge-
vingstemperatuur mag niet groter zijn dan 70 K.
AANWIJZING VOOR DE EXPLOSIEBEVEILIGING
Bij een hoger temperatuurverschil moet de aandrijving direct gestopt worden. Overleg
in dit geval altijd met SEW-EURODRIVE B.V.
Bij reductoren met adapter AM, AQ, AR of aandrijfzijdig deksel AD wordt de oppervlak-
tetemperatuur gemeten bij de naad tussen de aandrijfzijdige reductorflens en de motor-
flens van de klant (zie volgende afbeelding).
°C
De olietemperatuur moet gemeten worden om de in het hoofdstuk "Inspectie en onder-
houd" (
pag. 85) beschreven verversingsintervallen voor smeermiddelen vast te
leggen. Hiervoor moet de temperatuur aan de onderzijde van de reductor worden
gemeten. Bij reductoren met een olieaftapschroef moet de temperatuur bij de olieaftap-
schroef gemeten worden. Tel 10 K op bij de gemeten waarde. Met deze temperatuur-
waarde moet het verversingsinterval voor het smeermiddel bepaald worden.
Montage- en technische handleiding – Explosiebeveiligde reductoren
18669579