Mechanische installatie
5
Reductor opstellen
5.3
Reductor opstellen
24
VOORZICHTIG!
Door ondeskundige montage kan de reductor resp. de motorreductor beschadigd
raken.
Mogelijke materiële schade!
•
Neem de aanwijzingen in dit hoofdstuk in acht.
•
Voer werkzaamheden aan de reductor alleen uit als deze stilstaat. Borg de aandrijf-
keten tegen onbedoelde inschakeling.
•
Bescherm de reductor tegen directe aanvoer van koude lucht. Condensatie kan
ertoe leiden dat de olie met water wordt vermengd.
De reductor of de motorreductor mag alleen in de aangegeven bouwvorm opgesteld of
gemonteerd worden. Neem de gegevens op het typeplaatje in acht. SPIROPLAN
reductoren in de bouwgrootten W10-W30 zijn niet afhankelijk van de uitvoering.
De fundatie moet de volgende eigenschappen hebben:
•
vlak
•
trillingsdempend
•
torsiestijf
De maximaal toelaatbare vlakheidsafwijking voor de voet- en flensbevestiging (richt-
waarden m.b.t. DIN ISO 1101) is:
•
Reductorgrootte
67:
•
Reductorgrootte 77 – 107:
•
Reductorgrootte 137 – 147:
•
Reductorgrootte 157 – 187:
Daarbij mogen de voeten van de behuizing en de aanbouwflenzen niet ten opzichte van
elkaar worden verspannen. Let bovendien op de toelaatbare radiale en axiale krachten!
Neem het hoofdstuk "Configuratie" in de catalogus met reductoren of motorreductoren
in acht om de toelaatbare radiale en axiale krachten te berekenen.
Bevestig de motorreductoren met bouten van de kwaliteit 8.8.
Bevestig de volgende motorreductoren met bouten van de kwaliteit 10.9:
•
RF37, R37F met flens-Ø 120 mm
•
RF47, R47F met flens-Ø 140 mm
•
RF57, R57F met flens-Ø 160 mm
•
en RZ37, RZ47, RZ57, RZ67, RZ77, RZ87
AANWIJZING
Bij het opstellen van de reductor moet u erop letten dat de oliepeil- en olieaftap-
schroeven alsook de onluchtingsschroeven vrij toegankelijk zijn!
Montage- en technische handleiding – Explosiebeveiligde reductoren
max. 0,4 mm
max. 0,5 mm
max. 0,7 mm
max. 0,8 mm
®
-