Configuratie en inbedrijfstelling
4
Inbedrijfstelling van de applicatieregelaar
4
Configuratie en inbedrijfstelling
4.1
Inbedrijfstelling van de applicatieregelaar
18
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de applicatieregelaar MOVIDRIVE
DFE13B geconfigureerd en in gebruik moet worden genomen.
De parameters van de applicatieregelaar MOVIDRIVE
veldbusoptiekaart zonder verdere instellingen direct via het veldbussysteem worden
ingesteld. Alle parameters kunnen bijvoorbeeld na het inschakelen door de overkoepe-
lende besturing worden ingesteld.
Voor de besturing van de applicatieregelaar via het ethernetsysteem moet deze echter
van tevoren worden omgeschakeld naar stuurbron en setpointbron = FIELDBUS. Door
FIELDBUS in te stellen worden de parameters van de applicatieregelaar ingesteld op
de besturing en setpointovername via ethernet. Nu reageert de applicatieregelaar op de
door de overkoepelende besturing verzonden procesuitgangsdata.
De activering van de stuur-/setpointbron FIELDBUS wordt aan de overkoepelende
besturing gemeld met de bit "Fieldbus mode active" in het statuswoord. Om veiligheid-
stechnische redenen moet de applicatieregelaar voor de besturing via het veldbussys-
teem bovendien op de klemmen worden vrijgegeven. Daarom moeten de klemmen zo
worden aangesloten of geprogrammeerd dat de regelaar via de ingangsklemmen wordt
vrijgegeven.
De eenvoudigste variant om de applicatieregelaar op de klemmen vrij te geven, is om
op de ingangsklem DIØØ (functie/CONTROLLER INHIBIT) een +24V-signaal te geven
en de ingangsklemmen DIØ1 ... DIØ5 te programmeren op NO FUNCTION. De vol-
gende paragraaf geeft een voorbeeld van de procedure voor de inbedrijfstelling van de
applicatieregelaar MOVIDRIVE
Handboek – MOVIDRIVE
®
®
met veldbuskoppeling.
®
MDX61B-veldbusinterface DFE13B EtherNet/IP
®
met de optie
kunnen na de installatie van de