NL
28
Programmakoppeling (alleen bij centrifuge met programmakoppeling)
Met behulp van de programmakoppeling kunnen meerdere centrifugaallopen met elkaar worden verbonden.
28.1
Programma's koppelen
Een programmakoppeling is alleen mogelijk bij programma's waarbij de aanloop- en remfasen zijn ingesteld.
De programma's moeten voorafgaand aan het koppelen ofwel door het invoeren of het oproepen van het
programma in de gewenste volgorde worden opgeslagen (zie hoofdstuk "Programmering").
De programmaplaatsen moeten achter elkaar liggen (b.v. programmaplaatsen 10+11+12).
1.
Druk op toets
om parameter PROG-Nr te kiezen. Het invoerveld wordt invers weergegeven.
PROG
2.
Stel met de draaiknop
3.
Druk op toets
. De centrifugeergegevens van de gekozen programmaplaats worden aangegeven.
RCL
4.
Druk 2x op toets
om parameter PR-PART te kiezen. Het invoerveld wordt invers weergegeven.
PROG
5.
Druk 2x op toets
. Het programma wordt gekoppeld en het programmanummer van de volgende
STO
programmaplaats (+XX+) wordt aangeduid.
6.
Druk 2x op toets
. De centrifugeergegevens van de gekozen programmaplaats worden aangegeven.
RCL
7.
Druk 2x op toets
. Het programma wordt gekoppeld en het programmanummer van de volgende
STO
programmaplaats (+XX+) wordt aangeduid.
8.
Herhaal stappen 6 en 7 totdat alle programma's zijn gekoppeld.
9.
Druk om af te sluiten op toets
28.2
Programmakoppeling veranderen
Roep het gewenste programma op (zie hoofdstuk "Programma oproepen"); verander de gewenste parameters
(zie hoofdstuk "Centrifugeerparameters invoeren") en sla de veranderde centrifugeergegevens weer op dezelfde
programmaplaats op (zie hoofdstuk "Ingeven/Veranderen van programmma's"). Door het opslaan van de
gegevens wordt de programmakoppeling opgeheven.
Koppel de programma's weer (zie hoofdstuk "Programma's koppelen").
28.3
Centrifugaalloop met programmakoppeling
Druk 2x op toets
om parameter PR-PART te kiezen. Het invoerveld wordt invers weergegeven.
PROG
Stel met de draaiknop
Druk op toets
. De centrifugeergegevens van de gekozen programmaplaats worden aangegeven.
RCL
Druk op toets
. Het rotatiesymbool
START
De aanloop- en remfasen van de programmakoppeling worden aangegeven:
Startprogramma (XX+)
x
x: aanloopfase van het startprogramma
PR-PART
Vervolgprogramma (+XX+)
x
x: aanloopfase van het vervolgprogramma
PR-PART
Eindprogramma (+XX)
y
x
x: aanloopfase van het eindprogramma
PR-PART
y: remfase van het eindprogramma
Na het verstrijken van de tijd in het eindprogramma, volgt de uitloop met de remfase van het eindprogramma.
Indien de centrifigaalloop wordt afgebroken door het indrukken van toets
remfase van het actuele programma.
28.4
Programmakoppeling wissen
Druk op toets
om parameter PROG-Nr te zien. Het invoerveld wordt invers weergegeven.
PROG
Stel met de draaiknop
Druk op toets
. De centrifugeergegevens van de gekozen programmaplaats worden aangeduid.
RCL
Druk 2x op toets
om parameter PR-PART te zien. Het invoerveld wordt invers weergegeven.
PROG
Druk 2x op toets
.
STO
Druk op toets
.
PROG
26/131
de programmaplaats van het startprogramma (XX+) in.
. Het programmanummer van het eindprogramma (+XX) wordt aangeduid.
PROG
de programmaplaats van het startprogramma (XX+) in.
is te zien zolang de rotor draait.
de programmeerplaats van het startprogramma (XX+) in.
, vindt de uitloop plaats met de
STOP