7 Beschrijving van de modi
7.4.2 RSI-modus
170
NL
MEDUMAT Standard
De beademingsmodus CPR CCSV dient voor de continue
beademing bij geïntubeerde patiënten synchroon met de
thoraxcompressie
(zie "7.3.11 CCSV-modus", pagina
Om een effectieve therapie in de modus CPR CCSV te garanderen,
moeten de trigger en de PEEP passend bij de patiënt worden
ingesteld. U kunt de trigger van level 1 (zeer gevoelig) tot level 5
(ongevoelig voor autotrigger) instellen, d.w.z. een verlaging van
het triggerlevel zorgt ervoor dat de hartmassage gemakkelijker
door het apparaat kan worden herkend. De PEEP kan in de modus
CPR CCSV door de exploitant worden vooringesteld. Standaard
staat de instelling op 3 mbar. De PEEP dient er in de modus CPR
CCSV voor om het triggeren bij patiënten met een geringe
functionele residuale capaciteit (bijv. door adipositas) te
verbeteren.
De thoraxcompressies bij de cardiopulmonaire reanimatie kunnen
in de modus CPR CCSV handmatig of door automatische
thoraxcompressie-apparaten worden uitgevoerd. Standaard start
CCSV in de instelling voor handmatige thoraxcompressie met
triggerlevel 2. Door de omschakeling naar automatische
thoraxcompressie worden het triggergedrag en het alarmgedrag
aangepast en de gekleurde waardering op het frequentiedisplay
gedeactiveerd. Het triggerlevel wordt op 3 gezet.
Wanneer u in de modus CPR CCSV langere tijd geen hartmassage
uitvoert, schakelt het apparaat na een in het operatormenu
vooringestelde tijd over op een IPPV back-upbeademing. Zodra u
doorgaat met de hartmassage, schakelt het apparaat weer over
naar de CCSV-beademing.
Gevaar voor letsel door gedeactiveerde alarmen in de extra
functies CPR en RSI!
Door deactivering in het operatormenu worden in de extra
functies CPR en RSI geen alarmen voor flow- en CO
gegeven. Hierdoor kan de patiënt letsel oplopen.
Informeer de gebruiker als de alarmen in de extra functies CPR
en RSIwerden gedeactiveerd.
Observeer bij beademing in de extra functies CPR en RSI de
alarmgrenswaarden.
2
165).
-bewaking
2