3. INSTALLATIE
Doorgangen tijdens het maaien
Vermijd lang en smalle doorgangen en zones smaller
dan 1,5-2 meter. Er bestaat een kans dan de
robotmaaier tijdens het maaien langere tijd blijft
hangen in een dergelijke doorgang of zone. Het gazon
zal er dan geplet uitzien.
Hellingen
De begrenzingskabel kan dwars over een helling
worden gelegd die minder dan 15 % helt.
De begrenzingskabel moet niet dwars over een
helling worden gelegd die steiler is dan 15 %. Het
risico bestaat dat de robotmaaier daar problemen
krijgt met omdraaien. Dan stopt de maaier en geeft
de foutmelding Buiten het werkgebied. Het risico is
het grootst bij vochtig weer omdat de wielen dan in
het natte gras kunnen slippen.
Als er daarentegen een hindernis is, waar de
robotmaaier tegenaan mag botsen, bijvoorbeeld een
hek of een dichte haag, kan de begrenzingskabel
dwars over een helling worden gelegd die steiler is
dan 15 %.
In het werkgebied kan de
robotmaaier velden maaien met
een hellingsgraad tot 25 cm per
strekkende meter (25 %). Velden
die meer hellen, moeten worden
afgebakend met de
begrenzingskabel.
Indien een deel van het
werkgebied meer dan 15 cm per
strekkende meter (15 %) neigt,
moet de begrenzingskabel circa
20 cm voor de grond begint te
hellen op de vlakke grond
worden gelegd.
Nederlands - 27