wanneer u de verlichtingsdraaiknop naar
of
draait.
N.B.
De voorschriften voor het gebruik van een
mistachterlicht verschillen per land.
Gerelateerde informatie
•
Bedieningspaneel verlichting (p. 87)
03 Instrumenten, schakelaars en bediening
Remlichten
De remlichten gaan automatisch branden
wanneer u remt.
Bij het bedienen van het rempedaal gaan de
remlichten branden. Ze gaan ook branden
wanneer een van de rij-assistentiesystemen,
Adaptieve cruisecontrol (p. 200), City Safety
(p. 218) of Collision Warning (p. 225) de auto
afremmen.
Gerelateerde informatie
•
Bedrijfsrem - noodremlichten en automa-
tische alarmlichten (p. 288)
Alarmlichten
De alarmlichten waarschuwen medewegge-
bruikers doordat alle richtingaanwijzers gelijk-
tijdig knipperen, wanneer deze functie actief
is.
Knop voor alarmlichten.
Druk op de knop om de alarmlichten te acti-
veren. Beide richtingaanwijzersymbolen op
het instrumentenpaneel knipperen bij gebruik
van de alarmlichten.
De alarmlichten worden automatisch geacti-
veerd, wanneer de auto zo sterk wordt
geremd dat de noodremlichten worden geac-
tiveerd en de snelheid lager dan zo'n 10 km
(6 mph) ligt.. De alarmlichten blijven actief als
de auto stilstaat en worden vervolgens auto-
matisch gedeactiveerd als de auto weer weg-
rijdt of gedeactiveerd als de knop wordt inge-
drukt.
03
}}
95