06 Sloten en alarm
||
N.B.
De bewegingsmelders laten het alarm
afgaan bij bewegingen in de passagiers-
ruimte – ook eventuele luchtstromen wor-
den geregistreerd. Het alarm kan dan ook
afgaan, als u de auto met een ruit of
schuifdak open laat staan of als u de interi-
eurverwarming gebruikt.
Om dat te voorkomen: Sluit bij het verlaten
van de auto alle ruiten en het schuifdak. Bij
gebruik van de geïntegreerde interieurver-
warming van de auto (of een draagbare
variant daarvan op stroom) dan dient u de
blaasmonden dusdanig af te stellen dat
deze niet omhoogwijzen. U kunt ook
gebruik maken van het beperkte alarmni-
veau, zie Beperkt alarmniveau (p. 188).
N.B.
Probeer niet zelf de onderdelen van het
alarmsysteem te repareren of te wijzigen.
Dergelijke pogingen kunnen van invloed
06
zijn op de verzekeringsvoorwaarden.
Alarm activeren
–
Druk op de vergrendelingstoets op de
transpondersleutel.
Alarm deactiveren
–
Druk op de ontgrendelingstoets op de
transpondersleutel.
186
Geactiveerd alarm uitschakelen
–
Druk op de ontgrendelingstoets op de
transpondersleutel of steek de transpon-
dersleutel in het contactslot.
Gerelateerde informatie
•
Alarmindicatie (p. 186)
•
Alarmsysteem - automatische herinscha-
keling (p. 187)
•
Alarmsysteem - transpondersleutel defect
(p. 187)
Alarmindicatie
De alarmindicatie geeft de status aan van het
alarmsysteem (p. 185).
Een rode led op het dashboard geeft de sta-
tus van het alarmsysteem aan:
•
De led is uit – het alarm is uitgeschakeld
•
De led licht om de twee seconden een-
maal op – het alarm is ingeschakeld
•
De led knippert snel vanaf het moment
van uitschakelen van het alarm (tot aan
het moment dat u de transpondersleutel
in het contactslot steekt en sleutelstand I
wordt bereikt) – het alarm is afgegaan.