08 Starten en rijden
||
Gerelateerde informatie
•
Afneembare trekhaak* - opbergen (p. 306)
•
Afneembare trekhaak* - specificaties
(p. 306)
•
Rijden met een aanhanger* (p. 303)
08
*
310
Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Slepen
Bij het slepen wordt de auto met behulp van
een sleepkabel voortgetrokken door een
ander voertuig.
Ga alvorens te slepen na wat de wettelijk
voorgeschreven maximumsnelheid voor sle-
pen is.
1. Schakel de alarmlichten van de auto in.
2. Bevestig de sleepkabel aan het sleepoog.
3. Ontgrendel het stuurslot door de trans-
pondersleutel in het contactslot te plaat-
sen en de START/STOP ENGINE-knop
lang in te drukken – sleutelstand II wordt
geactiveerd, zie Sleutelstanden (p. 80)
voor meer informatie over de sleutelstan-
den.
4. Laat de transpondersleutel tijdens het
slepen in het contactslot zitten.
5. Houd, wanneer de slepende auto afremt,
de sleepkabel altijd strak door met uw
voet lichte druk op het rempedaal uit te
oefenen – zo voorkomt u schokken.
6. Sta klaar om te remmen om de auto tot
stilstand te brengen.
WAARSCHUWING
•
Controleer voordat u gaat slepen of
het stuurslot eraf is.
•
De transpondersleutel moet in sleutel-
stand II staan. In stand I zijn alle air-
bags gedeactiveerd.
•
Haal nooit de transpondersleutel uit
het contactslot als de auto wordt
gesleept.
WAARSCHUWING
De rem- en stuurbekrachtiging werken niet
als de motor is uitgeschakeld. Er moet
ca. 5 keer zo hard op het rempedaal wor-
den getrapt en de besturing gaat aanzien-
lijk zwaarder dan normaal.
Handgeschakelde versnellingsbak
Alvorens te slepen:
–
Zet de versnellingspook in de neutrale
stand en los de parkeerrem.
Automatische versnellingsbak
Geartronic
Alvorens te slepen:
–
Zet de keuzehendel in stand N en los de
parkeerrem.