4.2.4.4 Kanaalgerichte functies voor de ventieluitgang
4.2.4.4.1 Algemene instellingen
Ventiel-werkingsrichting
Op de ventieluitgang kunnen zowel ventielaandrijvingen, die in spanningsloze toestand sluiten,
als ook ventielaandrijvingen, die in spanningsloze toestand openen, worden aangesloten. De
werkingsrichting van een ventielaandrijving in spanningsloze toestand wordt door de fysische
opbouw van de aandrijving bepaald en wordt in de regel door de leverancier van deze appara-
ten voorgeschreven. Om te zorgen dat de aangesloten ventielaandrijvingen "conform de wer-
kingsrichting" worden aangestuurd, moet in de ETS de ventielwerkingsrichting worden geconfi-
gureerd.
Ventiel-werkingsrichting instellen
De ventiel-werkingsrichting kan op de parameterkaart "A1 - algemeen" worden ingesteld.
o
De parameter "Ventiel-werkingsrichting (ventiel in spanningsloze toestand") instellen op
"Gesloten".
Bij schakelende stelgrootheden wordt he via het object "Stelgrootheid" ontvangen schakel-
telegram direct op de uitgang doorgegeven. Bij een ontvangen "AAN"-telegram wordt de
uitgang onder spanning gebracht en dus wordt het ventiel volledig geopend. Het ventiel
wordt door uitschakelen van de itgang volledig gesloten, wanneer een "UIT"-telegram
wordt ontvangen (afbeelding 10).
Afbeelding 10: Omzetting van een schakelende stelgrootheid in een uitgangssignaal bij
spanningsloos gesloten ventielaandrijvingen (voorbeeld)
Bij continue stelgrootheden of bij continue gewenste ventielposities (bijvoorbeeld bij een dwang-
matige stand of in noodbedrijf) wordt de spanning op de ventieluitgang afhankelijk van de in te
nemen continue ventielstand door een pulsbreedtemodulatie cyclisch geactiveerd of niet geacti-
veerd. Daarbij wordt de toetsverhouding van de pulsbreedte modulatie zo omgezet, dat de in-
schakeltijd direct overeenkomt met de gewenste ventielpositie (afbeelding 11).
2273-1-7830 | Rev. 01 | 3.2012
Software "Ventiel, ingang/1.1"
Functiebeschrijving
Pagina 31 van 85