i De bedieningsmodus kan ook tijdens een actief noodbedrijf of tijdens een geactiveerde
dwangmatige stand via het object worden omgeschakeld. In dit geval past het apparaat di-
rect na de omschakeling de pulsbreedtemodulatie aan op de ventielpositiewaarde van de
geldige bedieningsmodus.
Bovendien kan de waarde voor het noodbedrijf en de waarde voor de dwangmatige stand
na een ETS-programmering of na terugkeer van de busspanning als ventielpositiewaarde
worden overgenomen en een pulsbreedtemodulatie worden gestart. Het apparaat gebruikt
daarvoor alleen de in de ETS geconfigureerde ventielpositiewaarde (0...100%) rekening
houdend met de ingestelde of bijgewerkte bedieningsmodus. De functie dwangmatige
stand of het noodbedrijf worden daarbij niet geactiveerd, waardoor de omschakeling van de
bedieningsmodus na een van de genoemde gebeurtenissen niet tot omschakeling van de
zomer-/winterventielpositie leidt.
Bedieningsmodus na apparaatreset instellen
De waarde van het communicatie-object "Omschakeling zomer/winter" wordt na een ETS-pro-
grammering en na busspanningsterugkeer door het apparaat automatisch geïnitialiseerd. De
initialisatiewaarde wordt in de ETS geconfigureerd.
De bedieningsmodusomschakeling moet vooraf zijn vrijgegeven.
o
De parameter "Bedieningsmodus na ETS-programmering" op parameterpagina "A1 - alge-
meen" op "Zomerbedrijf" instellen.
Direct na een ETS-programmering of na terugkeer van de busspanning wordt het zomerbe-
drijf geïnitialiseerd.
o
De parameter "Bedieningsmodus na ETS-programmering" op parameterpagina "A1 - alge-
meen" op "Winterbedrijf" instellen.
Direct na een ETS-programmering of na terugkeer van de busspanning wordt het winterbe-
drijf geïnitialiseerd.
i De na een apparaatreset ingestelde bedieningsmodus wordt ook in het object "Omschake-
ling zomer/winter" rekening houdend met de geconfigureerde telegrampolariteit bijgewerkt
en kan worden uitgelezen ("L"-flag activeren).
Vastloopbeveiliging
Het apparaat beschikt over een automatische vastloopbeveiliging, om verkalken of vastlopen
van een langer niet aangestuurd ventiel te verhinderen.
Vastloopbeveiliging vrijgeven
De vastloopbeveiliging wordt op de parameterpagina "A1 - algemeen" vrijgeschakeld.
o
De parameter "Vrijloopbeveiliging" instellen op "vrijgegeven".
De vastloopbeveiliging wordt cyclisch iedere 6 dagen onafhankelijk van de momentele be-
dieningstoestand en de actieve ventielpositie geactiveerd. Daarbij schakelt het apparaat
voor de duur van ca. 5 minuten de ventieluitgang in. Na deze inschakelfase schakelt het
apparaat de ventieluitgang gedurende ca. 5 minuten uit. Daardoor wordt gewaarborgd, dat
de ventielen nagenoeg volledig open en dicht worden bewogen en dus eenmaal de gehele
ventielweg hebben 'doorlopen'.
Na de vastloopbeveiliging stuurt het apparaat de uitgang weer aan afhankelijk van de inge-
stelde bedieningsmodus.
o
De parameter "Vrijloopbeveiliging" instellen op "geblokkeerd".
De vastloopbeveiliging is volledig uitgeschakeld en wordt niet uitgevoerd.
i Een vastloopbeveiliging is onafhankelijk van de busspanning steeds op de 'achtergrond'
actief en wordt niet via de statusobjecten op de bus gemeld.
2273-1-7830 | Rev. 01 | 3.2012
Software "Ventiel, ingang/1.1"
Functiebeschrijving
Pagina 36 van 85