7.12 De Modbus TCP/IP-instellingen configureren
Optie
CONTROL CHARS
(controle tekens)
DECIMAL (decimaal)
Als de optionele Modbus TCP/IP-module in de analyser is geïnstalleerd, configureert u de
Modbus-instellingen.
Opmerking: De Modbus-registerkaarten worden geleverd in de Advanced Configuration Manual.
1. Selecteer MAINTENANCE (onderhoud) > COMMISSIONING (ingebruikname) >
MODBUS PROGRAM (Modbus-programma).
2. Selecteer een optie.
Optie
MODE (modus)
BAUDRATE
PARITY (pariteit)
DEVICE BUS ADDRESS
(busadres van instrument)
MANUFACTURE ID
(fabrikant-id)
DEVICE ID (instrument-id)
SERIAL NUMBER
(serienummer)
LOCATION TAG
(locatielabel)
FIRMWARE REV
(firmwareversie)
REGISTERS MAP REV
(registerkaartversie)
Beschrijving
Verzendt de besturingstekens met de Modbus RS232-gegevens
(standaard: NO (nee)).
Hiermee stelt u het type decimaalteken in dat is opgenomen in de
reactiegegevens die naar de MMC/SD-kaart worden verzonden
(standaard: POINT (punt)). Opties: POINT (punt) (.) of COMMA
(komma) (,)
Beschrijving
Toont de Modbus-bedieningsmodus: BIOTECTOR. De
instelling MODE kan niet worden gewijzigd.
Hiermee stelt u de Modbus baudrate voor het instrument en
het Modbus-masterapparaat in (1200 tot 115200 bps,
standaard 57600).
Opmerking: Wijzig voor Modbus TCP/IP de instelling
BAUDRATE niet. De RTU-naar-TCP-converter gebruikt de
standaard BAUDRATE-instelling.
Hiermee stelt u de pariteit in op NONE (geen) (standaard),
EVEN, ODD (oneven), MARK (markering) of SPACE (ruimte).
Opmerking: Wijzig voor Modbus TCP/IP de instelling PARITY
(pariteit) niet. De RTU-naar-TCP-converter maakt gebruik van
de standaardinstelling PARITY (pariteit).
Stelt het Modbus-adres van het instrument in (0 tot 247,
standaard: 7). Voer een vast adres in dat een Modbus-
protocolbericht niet kan wijzigen.
Als DEVICE BUS ADDRESS (busadres van instrument) is
ingesteld op 0, communiceert de analyser niet met de Modbus
Master.
Hiermee stelt u de fabrikant-ID van het instrument in
(standaard 1 voor Hach).
(Optioneel) Hiermee stelt u de klasse of familie van het
instrument in (standaard: 2816).
Hiermee stelt u het serienummer van het instrument in. Voer
het serienummer in dat op het instrument staat.
Hiermee stelt u de locatie van het instrument in. Voer het land
in waar het instrument is geïnstalleerd.
Toont de firmware-revisie die op het instrument is
geïnstalleerd.
Toont de Modbus-registerkaartversie die door het instrument
wordt gebruikt. Zie voor de Modbus-registerkaarten de
Advanced Configuration Manual.
Configuratie
71