ý
WAARSCHUWING
• Gebruik geen lader waarvan:
– de stekker te los zit of geen goede verbinding maakt.
– de stekker en het stopcontact tijdens het opladen abnormaal warm worden.
– de pennen of contacten van de stekker verbogen of roestig zijn.
– de stekker, het contact of de snoeren ingesneden of versleten zijn, blote draden tonen of op
enige andere manier beschadigd zijn.
• Het gebruik van een lader met een van deze symptomen kan brand, materiële schade en ernstige of
dodelijke verwondingen veroorzaken.
• Blokkeer of bedek de ventilatieroosters van de lader niet. Ze zorgen voor ventilatie en beschermen
de lader tegen oververhitting.
• Hang geen kleren, dekens of ander materiaal over de lader.
• Laat de lader nooit langer dan 30 minuten werken op 19 ampère of hoger.
• Installeer spanningsbeveiligers op het stroomnet. Ze beschermen de elektrische en elektronische
onderdelen van de lader en het voertuig tegen stroomstoten, met uitzondering van rechtstreekse
of nabije blikseminslagen.
OPMERKING: Aangezien de boordcomputer een geheugen heeft dat de accu's iedere 15 dagen automatisch
controleert en zo nodig bijlaadt, kan een voertuig met een PowerDrive of IQ System tijdens de
hele opslagperiode op een lader aangesloten blijven.
Kort na het begin van het laden schakelt de PowerDrive acculader zichzelf uit en voert een zelf-
test uit (de ampèremeter gaat naar 0). Enkele ogenblikken later wordt het laden hervat (de ampè-
remeter keert terug naar de vorige ladingssterkte). Dit proces herhaalt zich één en twee uur na
het begin van het laden.
Elk Carryall elektrisch voertuig is standaard voorzien van een volautomatische, vaste acculader (Carryall 1 en
Carryall 2) of van een ingebouwde volautomatische lader (Carryall 6). Het wisselstroomsnoer van de lader moet aan-
gesloten worden op een stopcontact dat minimaal 10 ampère per lader kan leveren.
Om het gevaar op elektrische schok te verminderen, moet de acculader geaard zijn. De lader is voorzien van een
elektrisch wisselstroomsnoer met een aardgeleider en een stekker met aardpen. De wisselstroomstekker moet
aangesloten worden op een geschikt stopcontact, op de juiste manier geïnstalleerd en geaard in overeenstemming
met alle nationale en lokale voorschriften en reglementen. Raadpleeg de handleiding die bij de acculader wordt
geleverd voor specifieke bedieningsinstructies alvorens u de lader gebruikt.
Vermijd het gebruik van een verlengsnoer met de lader. Indien een verlengsnoer toch nodig is, dient u een nr. 12 AWG
(American Wire Gauge) snoer (3 geleiders) of een nr. 14 SWG (British Standard Wire Gauge) snoer, met aardgeleider
voor zwaar gebruik, in goede elektrische staat, te gebruiken. Houd het snoer zo kort mogelijk (niet langer dan 3,7 m
[12 ft]). Leg alle snoeren zo dat er niet op getrapt of over gestruikeld kan worden en dat ze beschermd zijn tegen
schade en druk.
Zorg ervoor dat de ventilatieroosters van de lader niet geblokkeerd zijn en dat er voldoende ventilatie is.
Uitsluitend voor de Carryall 6: Omdat het Carryall 6-voertuig geen gelijkstroomstopcontact heeft, moet de inge-
bouwde lader gerepareerd worden om de accu's op te laden.
ý
WAARSCHUWING
• Voertuigen met een laadstopcontact: Wijzig nooit de bedrading om de grijze zekeringkoppeling te
ontwijken (Figuur 28, pagina 49).
2005 Carryall-voertuigen – handleiding voor de eigenaar
Acculader – elektrische voertuigen
pagina 47