F Bevestig de reservewielhouder aan de haak
en breng de houder omhoog door de bout
weer met de wielsleutel vast te draaien.
F Draai de bout tot de aanslag en controleer
of het wiel goed vlak tegen de bodem aan
ligt.
Als dit niet het geval is, voer dan de procedure
nogmaals uit.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen
op de krik steunt (gebruik een assteun).
Gebruik in plaats van de wielsleutel nooit
elektrische apparaten.
Monteren van het
gerepareerde wiel
Volg voor het monteren van het gerepareerde
wiel dezelfde procedure als voor het monteren
van het reservewiel. Vergeet niet de wieldop te
bevestigen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie,
waaronder de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het banden-
spanningscontrolesysteem, waaronder
de aanbevelingen met betrekking tot
het verwisselen van een wiel met een
bandenspanningssensor.
Wieldop op de velg
aanbrengen
Het ventiel van de band moet gecentreerd
worden ten opzichte van de inkeping op de
wieldop.
Deze positie is van essentieel belang voor
het correct aanbrengen van de wieldop op
de stalen velg. (Als de positie van het ventiel
incorrect is, d.w.z. niet in lijn met de inkeping,
zal het antirotatiesysteem in contact komen
met de boutkoppen en beschadigd raken als de
gebruiker de wieldop in deze onjuiste positie
blijft aanbrengen).
Storingen verhelpen
-
Zorg dat de buitenrand van de wieldop niet
tegen de velg drukt of hier in zakt:
Juiste positie wieldop.
8
147