F Draai de bout met behulp van de wielsleutel
los om de reservewielhouder volledig te
laten zakken.
F Haal de reservewielhouder los van de haak
en plaats het reservewiel in de nabijheid
van het te vervangen wiel.
Een wiel met een lekke
band verwijderen
F Verwijder de wieldop.
F Draai de wielbouten iets los.
F Plaats het voetstuk van de krik op de grond,
recht onder één van de twee steunpunten
aan de voorzijde of achterzijde. Gebruik
het steunpunt dat zich het dichtste bij het te
verwisselen wiel bevindt.
F Draai de krik uit tot de kop van de krik het
gebruikte steunpunt raakt; het contactvlak
van het steunpunt A moet goed in het
middelste deel van de kop van de krik
steken.
Storingen verhelpen
F Krik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
F Ga verder met het losdraaien van de
wielbouten.
F Verwijder de bouten en verwijder
vervolgens het wiel.
8
145