Audio van verschillende sporen naar een stereospoor mixen (Bounce)
THR (Threshold):
Deze parameter stelt het volumeniveau in waarop de
compressor het geluid gaat beïnvloeden. Naarmate deze
instelling kleiner (of meer negatief) wordt gemaakt, zal
de compressor bij lagere volumeniveaus actief worden.
ATK (Attack):
Deze parameter bepaalt na hoeveel tijd de compressor
zal gaan werken, nadat de drempelwaarde overschreden
is. Hoe lager de waarde hoe sneller de compressor gaat
werken.
REL (Release):
Deze parameter bepaalt na hoeveel tijd de compressor
het geluid niet meer beïnvloedt, nadat het volume weer
onder de drempelwaarde is gezakt. Hoe lager de waarde
hoe sneller de compressor ophoudt te werken.
U kunt The THR-, ATK- and REL-parameters ook
aanpassen met de respectievelijke VALUE 1–3-toetsen.
4. Druk op [EXIT/NO] om naar het startscherm terug te keren.
• Behalve de cursor kunt u ook de bijbehorende
spoorknoppen gebruiken om direct het spoor te
kiezen waarvan u de instellingen wilt wijzigen.
Wanneer u de knoppen van sporen 1 en 2, sporen 3
en 4, sporen 5 en 6 of sporen 7 en 8 tegelijkertijd
indrukt, kunt u de instellingen van de twee
geselecteerde sporen tegelijkertijd wijzigen.
Deze functie is bijzonder handig wanneer u de
compressorinstellingen van stereosporen met elkaar
overeen wilt laten komen.
Door de compressorinstellingen op deze manier te
regelen, kunt u alle parameters dezelfde waarden
geven. Omdat in deze situatie de compressors van
de twee geselecteerde sporen als stereocompressor
zullen werken, kunt u kleine verschillen in de links-
rechtsbalans van het volume makkelijk wegwerken.
Deze werkwijze in stereo noemen we "Stereo Link".
Sporen 9/10 en 11/12 zijn permanent ingesteld als
stereosporen. De parameters voor de linker- en
rechterkant van deze sporen zullen dus altijd op
dezelfde wijze veranderen. U kunt de instellingen
voor de linker- en rechterkant niet apart wijzigen.
• Behalve de op de display weergegeven parameters,
bevatten de compressors ook andere gedetailleerde
parameters. Raadpleeg voor gedetailleerde informatie
"Spoorspecifieke compressors gebruiken (Track
Compressor)" (p. 128).
Het geluid van ieder spoor
bijstellen (Equalizer)
Ieder spoor bevat een ingebouwde driebandsequalizer (EQ).
Hiermee kunt u het lage, midden- en hoge bereik instellen
van de audio die u op het corresponderende spoor hebt
opgenomen.
1. Druk op [EQ].
Het scherm met de equalizerinstellingen verschijnt.
fig.07-49d
2. Beweeg de cursor naar het spoor waarvan u de
equalizerinstellingen wilt wijzigen.
De spoorknop voor het geselecteerde spoor gaat branden.
fig.07-49ad
3. Beweeg de cursor naar de parameter waarvan u de
instellingen wilt wijzigen, en stel de parameter
opnieuw in met de TIME/VALUE-draaiknop.
fig.07-49bd
HIGH:
Deze parameter stelt het geluid van het hoge bereik in. Hij
dient om de helderheid en scherpte van een geluid bij te
stellen. De EQ voor het hoge bereik kan doeltreffend
worden gebruikt bij hi-hats, cymbalen, enz. en wordt ook
wel toegepast om de sibilance (= de scherpe klank van het
"S –geluid" in zangpartijen) wat bij te stellen.
MID:
Deze parameter stelt het geluid van het middenbereik in.
U gebruikt hem voornamelijk om de kracht en aan-
wezigheid van een instrument te regelen, wat vooral bij
zang, gitaarpartijen, saxofoon en andere melodieuze
instrumenten heel handig kan zijn. Het menselijk gehoor
is in dit middenbereik het gevoeligst, waardoor het
overgrote deel van het geluid van een instrument
meestal hier kan worden gevonden. De EQ voor het
middenbereik kan dan ook bij bijna alle instrumenten
doeltreffend worden gebruikt.
83