De actuele snelheid wordt aan-
gehouden en in het geheugen
opgeslagen.
Accelereren
Toets 1 kort naar voren druk-
ken.
Snelheid wordt bij elke druk op
de toets met 2 km/h (1,2 mph)
verhoogd.
Toets 1 naar voren gedrukt
houden.
De snelheid wordt traploos ver-
hoogd.
Als toets 1 niet meer wordt
ingedrukt, wordt de bereikte
snelheid aangehouden en op-
geslagen.
Snelheid verlagen
Toets 1 kort naar achteren
drukken.
Snelheid wordt bij elke druk op
de toets met 2 km/h (1,2 mph)
verlaagd.
Toets 1 naar achteren gedrukt
houden.
De snelheid wordt traploos ver-
laagd.
Als toets 1 niet meer wordt
ingedrukt, wordt de bereikte
snelheid aangehouden en op-
geslagen.
Snelheidsregeling
deactiveren
Remmen, koppeling of gashen-
del (gas tot voorbij de ruststand
terugnemen) bedienen om de
snelheidsregeling uit te schake-
len.
OPMERKING
Bij ASC- en DTC-ingrepen
wordt om veiligheidsredenen de
snelheidsregeling automatisch
gedeactiveerd.
met schakelassistent Pro
Schakelen, om de snelheidsre-
geling te deactiveren.
OPMERKING
Bij het schakelen met de scha-
kelassistent Pro wordt om veilig-
heidsredenen de snelheidsrege-
ling automatisch gedeactiveerd.
Controlelamp voor snelheidsre-
geling dooft.
4
67
z
SU