Indien u de printerbestanden reeds op de Windows NT 4.0-server
heeft geïnstalleerd, uw Windows-documentatie raadplegen voor
informatie over het delen van de server.
Indien er meer dan één DocuColor-printerverbinding (bijvoorbeeld,
afdrukwachtrij en blokkeringswachtrij) worden gepubliceerd, zou u een
printer voor elke printerverbinding kunnen maken, zodat u en andere
gebruikers direct naar elke wachtrij kunnen afdrukken.
Clients van een Windows NT 4.0- of Windows 2000-server
configureren
Elke client van een Windows NT 4.0-server maakt reeds gebruik van
een netwerkprotocol om met de server te communiceren. Vanaf elke
client kan op de DocuColor 2006 worden afgedrukt indien de printer
wordt gedeeld door een Windows NT 4.0- of Windows 2000-server of
werkstation. In dat geval hoeft het clientwerkstation niet hetzelfde
netwerkprotocol te gebruiken om een verbinding met de Windows NT
4.0- of Windows 2000-server te maken als de server zelf gebruikt om
met de printer te communiceren.
1.
Voor Windows NT 4.0 clientwerkstations moet voor het afdrukken
eerst een verbinding met de printerserver worden gemaakt en de
printer worden geselecteerd.
2.
Met de rechtermuistoets op het pictogram klikken en Openen
selecteren.
3.
Ja selecteren, zodat Windows de printer instelt.
Nadat op de client de printer is geselecteerd, kan deze worden
gekozen in het dialoogvenster Printerinstelling, Pagina-instelling of
Afdrukken van een applicatie. Op clients kunnen afdrukopties voor
eigen opdrachten worden gewijzigd, maar de printereigenschappen
kunnen niet worden geselecteerd. Wanneer op een client Afdrukken
wordt geselecteerd, wordt de opdracht naar de Windows NT 4.0- of
Windows 2000-printerserver verzonden en daarna naar de
geselecteerde wachtrij op de DocuColor 2006. De opdracht wordt
vermeld in Afdrukbeheer op het clientwerkstation en de beheerder kan
de opdracht volgen in het DocuColor 2006-venster in Afdrukbeheer op
de Windows NT 4.0- of Windows 2000-printerserver.
Xerox DocuColor 2006
8. De netwerkserver instellen
8–11