VERLICHTING
(vervolg)
1
Grootlichten
Met dimlichten aan, trekt u
de lichtschakelaar naar u toe.
Als het grootlicht brandt, wordt dit
door het bijbehorende controle-
lampje op het instrumentenpaneel
aangegeven.
Om het grootlicht uit en het dim-
licht weer in te schakelen, trekt u de
lichtschakelaar opnieuw naar u toe.
Functie "uitschakelvertraging"
Met deze functie branden de dim-
lichten gedurende enige tijd na het
verlaten van de auto (bijvoorbeeld
voor het bijlichten bij het openen
van een hek of een garagedeur).
Met afgezette motor en gedoofde
lichten, draait u het einde van de
schakelaar 1 in stand 0 en trekt u
schakelaar 1 naar u toe: de dimlich-
ten lichten op gedurende ongeveer
dertig secondes.
Dit kan vier keer gedaan worden om
een maximum duur van de verlich-
ting van twee minuten te activeren.
Om de verlichting uit te schakelen
voordat dit automatisch gebeurt,
draait u het einde van schakelaar 1
en zet u dit weer in stand 0.
Uitschakelen van de lichten
Handbediend
Er zijn twee mogelijkheden:
- draai de schakelaar 1 terug in de
beginstand;
- de lichten doven, als de motor is
stilgezet, bij het openen van het
bestuurdersportier of bij het ver-
grendelen van de auto. In dat geval
schakelen, bij de volgende keer
starten van de motor, de lichten
opnieuw in, overeenkomstig de
stand van schakelaar 1.
Automatische werking (afhankelijk
van de auto)
De lichten doven, als de motor is
stilgezet, bij het openen van het be-
stuurdersportier of bij het vergren-
delen van de auto.
Waarschuwingssignaal verlich-
ting brandt nog
In het geval dat de lichten zijn inge-
schakeld na het stilzetten van de
motor, klinkt er een signaal bij het
openen van het bestuurdersportier
om u te waarschuwen dat de lichten
nog branden.
1.75