9. Voer een van onderstaande handelingen uit:
• Als u tevreden bent met de plaatsing van de automatische begeleidingslijn, selecteer dan Menu > Stop
navigatie. Ga door naar stap 11.
• Als de autobegeleidingslijn te dicht bij bekende obstakels is geplaatst, selecteer dan in het startscherm
Configureer > Navigatie > Autobegeleiding > Afstand tot kustlijn > Verst.
• Als de koerswijzigingen in de automatische begeleidingslijn te groot zijn, selecteer dan Configureer >
Navigatie > Autobegeleiding > Afstand tot kustlijn > Dichtstbijzijnd.
10. Als u in stap 9 Verst of Dichtstbijzijnd hebt gekozen, controleer dan de plaatsing van de automatische
begeleidingslijn. Bepaal of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met koerswijzigingen een
efficiënte route is.
De automatische begeleidingslijn zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in open water vandaan blijft, ook als u
Afstand kustlijn instelt op Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de positie van de automatische
begeleidingslijn wellicht niet wijzigt, tenzij navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de in stap 4 geselecteerde
bestemming.
11. Herhaal stap 1 t/m 10 in ieder geval nog één keer. Gebruik daarbij iedere keer een andere afstand tot u vertrouwd
bent met de functionaliteit van de instelling Afstand kustlijn.
De koersreferentie instellen
U kunt de koersreferentie instellen die wordt gebruikt voor het berekenen van de voorliggende koers.
1. Selecteer in het startscherm Configureer > eenheden > Koers.
2. Voer een van onderstaande handelingen uit:
• Selecteer Auto magnetisch (automatische magnetische afwijking) om de magnetische afwijking voor uw locatie
automatisch in te stellen.
• Selecteer Waar om het ware noorden in te stellen als de koersreferentie.
• Selecteer grid om Grid (noorden) in te stellen als de koersreferentie (000º).
• Selecteer gebruiker magnetisch om de waarde voor de magnetische afwijking handmatig in te stellen, geef de
gewenste waarde op en kies OK.
Coördinatensystemen
De coördinatensystemen op basis van positieformaat of kaartdatum instellen
U kunt zowel het positieformaat waarin een bepaalde locatiemeting wordt weergegeven als het coördinatensysteem voor
de structuur van de kaart instellen. Het standaardcoördinatensysteem is WGS 84.
OPMerKINg: wijzig het positieformaat of het coördinatensysteem van de kaart alleen als u een kaart gebruikt die een
ander positieformaat voorschrijft.
1. Selecteer in het startscherm Configureer > eenheden.
2. Voer een van onderstaande handelingen uit:
• Selecteer Positieformaat om het formaat te bepalen waarin een bepaalde locatiemeting wordt weergegeven.
Selecteer vervolgens een positieformaat.
• Selecteer Kaartdatum om het coördinatensysteem in te stellen dat de structuur van de kaart bepaalt. Selecteer
daarna een coördinatensysteem.
De tijd instellen
1. Selecteer in het startscherm Configureer > eenheden > Tijd.
2. Voer een van onderstaande handelingen uit:
• Selecteer Tijdweergave om een standaard voor het bijhouden van de tijd in te stellen en selecteer 12 uur, 24 uur
of UTC (Universal Time Coordinate).
• Selecteer Tijdzone > Automatische tijdzone om de tijdzone automatisch te laten instellen door de kaartplotter.
• Selecteer Tijdzone > Aangepaste tijdzone om de tijdzone handmatig in te stellen, voer de gewenste tijdzone in
en selecteer OK.
GPSMAP 700-serie - gebruikershandleiding
Het toestel instellen
47