176
Rijden en bediening
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
ESC en TC werken na elke motorstart
zodra controlelampje J dooft.
Wanneer ESC en TC werken, knip‐
pert J.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp J 3 115.
Uitschakelen
ESC en TC zijn op ieder gewenst
moment te deactiveren: druk op 9.
Het led-lampje in de toets 9 brandt.
Bij het deactiveren van ESC en TC
verschijnt er een statusbericht op het
Driver Information Center.
ESC en IC zijn opnieuw te activeren
door nogmaals op de knop 9 te druk‐
ken of door sneller te rijden dan
50 km/u.
Het led-lampje in de knop 9 dooft
wanneer ESC en TC opnieuw worden
geactiveerd.
ESC en TC worden ook opnieuw
geactiveerd wanneer u het contact de
volgende keer opnieuw inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje J ononderbroken op
en verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Selective Ride Control
Voorzichtig
De auto is voornamelijk bestemd
voor ritten over verharde wegen,
met af en toe een terreinrit.
Rijd echter niet in terrein waar de
auto beschadigd kan raken door
obstakels, zoals stenen, en in
terrein met steile hellingen en een
slechte grip.
Doorwaad geen waterpartijen met
de auto.