138
Verlichting
Twee keer aan de draaiknop draaien
om het mistachterlicht in of uit te
schakelen.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
inschakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de
auto in de achteruitversnelling staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt vanzelf. Om dit te bespoe‐
digen kunt u de koplampen inschake‐
len.
Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
De lichtsterkte kan bij ingeschakelde
buitenverlichting worden ingesteld.
Afhankelijk van de versie kunt u de
helderheid instellen door 0 of ß
ingedrukt te houden totdat de gewen‐
ste helderheid is verkregen of in de
Persoonlijke instellingen 3 127.
Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Voorste en achterste
interieurverlichting
Bedien de wipschakelaar:
: automatisch in- en
;
uitschakelen
druk op § : aan
druk op 2 : uit