112
Instrumenten en bedieningsorganen
● schakel het contact in, de
afstandsaanduiding telt af
● laat de knop los wanneer =0 op
het display staat en
A verdwijnt
Service-informatie oproepen
U kunt op ieder gewenst moment
actuele service-informatie oproepen
door te drukken op F,G of
CHECK te drukken.
De service-informatie blijft enkele
seconden op het display staan.
Instrumentengroep 3 103.
Service-informatie 3 268.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
inschakelen van de ontsteking lichten
de meeste controlelampen korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:
Rood : gevaar, belangrijke herinne‐
ring
Geel
: waarschuwing, aanwijzing,
storing
Groen : inschakelbevestiging
Blauw : inschakelbevestiging
Wit
: inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 103.
Richtingaanwijzers
1 knippert groen.
Knipperen
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten worden geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Vervangen van lampen 3 228.
Richtingaanwijzers 3 137.
Gordelverklikker
a brandt of knippert op de instrumen‐
tengroep en in de dakconsole.
Na het inschakelen van de ontsteking
brandt a totdat de veiligheidsgordel
is omgedaan.
Wanneer er bij een snelheid van meer
dan 20 km/u een veiligheidsgordel
wordt losgeklikt, gaat a in de dakcon‐
sole knipperen voor de betreffende
zitplaats en klinkt er een geluidssig‐
naal.
Ook brandt a op de instrumenten‐
groep.