7 - Opsporen en oplossen van problemen
Vloeistofsysteem
STORING
Spuitboom spuit niet.
Onvoldoende druk.
Drukverlies.
Drukverhoging.
Schuimvorming.
Bedieningseenheid functioneert niet of slecht.
192
VERMOEDELIJKE OORZAAK
Onjuiste stand van SmartValve/perskraan.
Verstopte zuig-/persfilters.
Geen aanzuiging uit tank.
AutoSelect Duo heeft geen luchttoevoer.
Foute montage.
Lucht in het systeem.
Te veel roering.
Pompkleppen verstopt of versleten.
Verstopte filters.
Defecte manometer.
Filters raken verstopt.
Doppen zijn versleten.
Luchtaanzuiging als tank bijna leeg is.
Persfilters raken verstopt.
Doorstroomsensor draait niet vrij.
Lucht wordt in het systeem gezogen.
Te sterke roering.
Defecte zekering(en).
Onjuiste polariteit.
Kleppen sluiten niet goed.
Geen voeding.
CONTROLE/OPLOSSING
Stel de juiste kraanstanden in voor het spuiten.
Reinig de zuig- en persfilters.
Controleer of er sprake is van bezinking in de
zuigaansluiting van de zuigput van de hoofdtank.
Indien nodig reinigen.
Is er luchttoevoer afkomstig van de trekker?
Controleer slangen op lekkage.
Kraan voor versnelde functie is defect (bevindt zich
onderaan het persfilter). De klepzitting is versleten of
ontbreekt.
Vul zuigslang met water bij aanvang.
Sluit de roerkraan.
Controleer op verstoppingen en slijtage.
Reinig alle filters.
Controleer op vuil bij de inlaat van de manometer.
Reinig alle filters. Vul met schoner water. Bij gebruik
van poedervormige spuitmiddelen moet de roering
zijn ingeschakeld.
Spuitdopafgifte controleren. Vervang deze doppen
als de afwijking meer dan 10% is.
Verlaag de pompsnelheid (omw/min).
Reinig alle filters.
Controleer bij het uitblazen van de behuizing of het
sensorwiel kan draaien.
Controleer het sluiten, de pakkingen en de O-ringen
van alle onderdelen aan de zuigzijde.
Verlaag de pompsnelheid (omw/min).
Controleer of de veiligheidskraan goed sluit.
Controleer of de vloeistof terugloopt in de tank.
Gebruik a een schuimremmend middel.
Controleer de mechanische functie van de
microschakelaars. Gebruik reinigings- of
smeermiddel als de schakelaar niet goed beweegt.
Controleer de motorstroom, max. 450-500 mA.
Vervang de motor als deze waarde hoger is.
Bruin naar positief (+). Blauw naar negatief (-).
Controleer klepafdichtingen op ongerechtigheden.
Onjuiste polariteit. Controleer of bruin positief (+) is
en blauw negatief (-).
Controleer de printplaat op soldeerresten of losse
verbindingen.
Controleer of de zekeringen goed in de
zekeringhouders zitten.