Na een opslagperiode
Na een opslagperiode moet de veldspuit als volgt worden gereedgemaakt voor het volgende spuitseizoen:
1. Verwijder het dekkleed.
2. Verwijder de steunen van de wielas en breng de banden op spanning.
3. Veeg het vet van de hydraulische zuigerstangen.
4. Monteer de manometers weer. Afdichten met Teflon tape of overeenkomstig.
5. Koppel de veldspuit achter de trekker, inclusief pneumatische, hydraulische, elektrische en elektronische
verbindingen. Controleer of de slangen en kabels vrij kunnen bewegen tijdens het rijden en werken met de veldspuit.
Zorg dat de kabels niet schuren of uitrekken.
6. Controleer of de hydrauliekslangen geen beschadigingen vertonen en of ze correct zijn aangesloten op de trekker (zie
de markeringen voor de stroomrichtingen op de slangen).
7. Controleer of de tussenas goed is aangesloten op veldspuit en trekker, en of de beschermkap in orde is. Zie voor meer
informatie over een juiste installatie het instructieboek van de aftakas.
8. Tap het antivriesmengsel af uit hoofdtank en spuitboom.
9. Vul met schoon water en controleer alle functies. Voer een vloeistoftest uit:
A. Vul een kleine hoeveelheid water in de tank en laat deze door het vloeistofsysteem circuleren.
B. Stel de spuitdruk handmatig in op 5 bar.
C. Controleer op evt. lekkage en voer eventuele reparaties uit.
D. Controleer de spuitpatronen en waterstralen die uit de doppen komen.
10. Spoel het gehele vloeistofcircuit met schoon water.
11. Controleer of de hoofdtank aan de binnenzijde schoon is en of de aftapkraan goed functioneert.
12. Controleer of de tussenas goed is aangesloten op veldspuit en trekker, en of de pneumatische remslangen in orde zijn
en geen schade vertonen.
13. Controleer de werkvolgorde van de remmen. Let op: de remwerking is verminderd totdat de roest van de
remtrommels is afgesleten. Rem altijd licht totdat de remtrommels schoon zijn.
14. Controleer of de elektrische kabels naar de trekker intact zijn en correct zijn aangesloten. Voer tevens de volgende
controles uit:
• Controleer de kabelmantels op eventuele schade door slijtage, uitrekken of schuren.
• Controleer de stekkers op eventuele kopercorrosie en schade.
• Controleer de stekkerdozen op eventuele scheuren.
15. Controleer of de verkeerslampen zichtbaar zijn en goed functioneren. Controleer of de beschermingsglazen schoon
zijn en geen schade vertonen.
16. Controleer of de snelheidssensor en andere sensoren in goede staat zijn en vrij van verontreinigingen.
17. Verwijder de ParaLift-vergrendeling. Zie 'ParaLift-vergrendelingsbeugel' op blz. 70 voor de demontagewijze.
18. Controleer of de spuitboom correct in- en uitklapt. Wijzig afstellingen indien nodig en repareer eventuele olielekken.
19. Controleer of hydrauliekslangen en elektriciteitskabels van de spuitbomen op hun plaats zitten, en of deze de
inklapbewegingen volgen zonder beschadigd te raken.
6 - Onderhoud
189