De ingestelde rijstand met de
betreffende aanpassingen van
de motorkarakteristiek, ABS,
ASC en Dynamic ESA blijft ook
na het uitschakelen van het
contact bewaard.
Snelheidsregeling
met snelheidsregeling
Snelheidsregeling
inschakelen
Schakelaar 1 naar rechts schui-
ven.
Bediening van de toets 2 is
ontgrendeld.
Snelheid in geheugen
opslaan
SU
Toets 1 kort naar voren druk-
ken.
Afstelbereik van de snel-
heidsregeling
30...210 km/h
Controlelamp voor snel-
heidsregeling brandt.
De actuele snelheid wordt aan-
gehouden en in het geheugen
opgeslagen.
Accelereren
Toets 1 kort naar voren druk-
ken.
De snelheid wordt bij iedere
bediening met 2 km/h ver-
hoogd.
Toets 1 naar voren gedrukt
houden.
De snelheid wordt traploos ver-
hoogd.
Als toets 1 niet meer wordt be-
diend, wordt de bereikte snel-
heid aangehouden en opgesla-
gen.
4
61
z