toestand leiden. Dit kan door de
6
BWM Motorrad ASC niet gecon-
troleerd worden.
100
Bandenspanningscon-
SU
trole RDC
Werking
In elke band bevindt zich een
sensor die de temperatuur en
de spanning in de band meet en
deze informatie naar de regeleen-
heid stuurt.
De sensoren zijn voorzien van
een centrifugaalkrachtregelaar die
het overbrengen van de meet-
z
waarden pas vanaf een snelheid
van circa 30 km/h vrijgeeft. Voor-
dat voor het eerst de banden-
spanning wordt ontvangen, wordt
op het display voor elke band
weergegeven. Nadat de motor-
fiets stilstaat worden de meet-
waarden nog gedurende circa 15
minuten door de sensoren door-
gegeven.
De regeleenheid kan vier senso-
ren verwerken, daardoor kunnen
twee sets wielen met RDC-sen-
soren worden gebruikt. Als een
RDC-regeleenheid is gemonteerd
zonder dat de wielen zijn voor-
zien van sensoren, wordt een
storingsmelding gegeven.
Bandenspanningsberei-
ken
De RDC-regeleenheid maakt on-
derscheid tussen drie op de mo-
torfiets afgestemde bandenspan-
ningsbereiken:
Bandenspanning binnen de
toelaatbare tolerantie.
Bandenspanning in het grens-
gebied van de toelaatbare tole-
rantie.
--
Bandenspanning buiten de toe-
laatbare tolerantie.
Er wordt bovendien een waar-
schuwing gegeven, wanneer de
bandenspanning binnen de toe-
laatbare tolerantie sterk daalt.
Temperatuurcompensatie
De bandenspanning is afhankelijk
van de temperatuur: deze neemt
toe naarmate de bandentem-
peratuur toeneemt resp. daalt
naarmate de bandentemperatuur
afneemt. De bandentemperatuur
is afhankelijk van de omgevings-
temperatuur en de rijstijl en duur
van de rit.
De bandenspanningen worden
op het multifunctioneel display
temperatuurgecompenseerd
weergegeven, ze gelden voor
een bandentemperatuur van
20 °C. Bij de bandenspannings-
meters van tankstations vindt
geen temperatuurcompensatie
plaats, de gemeten bandenspan-
ning is afhankelijk van de ban-
dentemperatuur. Hierdoor zullen
de daarmee gemeten waarden
meestal niet overeenstemmen