3.
Monteer de persleiding volgens de algemeen
bekende procedures, zonder de leiding te ver-
draaien of bloot te stellen aan overmatige span-
ningen.
4.
Steek de geleidebuis in de ringen van het voet-
stuk en bepaal de lengte van de buis ten opzich-
te van de bovenste bevestigingsbeugel.
5.
Draai de nog niet vastgedraaide schroeven van
de beugel weer los. Bevestig de beugel boven
op beide geleidebuizen en bevestig de beugel
stevig aan de putwand.
Opm.: De geleidebuizen dienen absoluut geen
axiale speling te vertonen, aangezien dit veel la-
waai veroorzaakt tijdens het in bedrijf zijn van de
pomp.
6.
Eventueel puin dient uit de put te worden verwij-
derd, voordat u de pomp erin plaatst.
7.
Monteer het geleidestuk aan de pomp. Schuif
vervolgens het geleidestuk van de voetbocht-
snelkoppeling tussen de geleidebuis en laat de
pomp met behulp van een ketting in de put zak-
ken. Wanneer de pomp het voetstuk met voet-
bochtsnelkoppeling bereikt, koppelt de pomp
zich vanzelf.
8.
Hang het uiteinde van de ketting aan een spe-
ciale haak, die bovenaan in de put is bevestigd
en zorg ervoor dat de ketting niet in contact kan
komen met het pomphuis.
9.
Pas de lengte van de motorkabel aan door hem
op te rollen en te bevestigen aan een beugel bo-
ven in de put. Een kabel met de juiste lengte kan
niet worden beschadigd als de pomp in bedrijf
is. Zorg ervoor dat de kabel niet geknikt of afge-
kneld kan worden.
10. Sluit de motorkabel aan op aanwezige beveili-
gingen.
Bovenwater koppelingssysteem, zie afb. B op
pagina 311.
1. Monteer de bevestigingsbalk in de put.
2. Monteer hierop het vaste deel van de koppeling
incl. terugslagklep en persaansluiting.
3. Bevestig de persbocht aan de pomp en monteer
hierin één op maat gemaakte lengtebuis. Mon-
teer hieraan de koppelingsbocht.
Let op: dat koppelingsbocht en pomp in één lijn
staan.
4. Bevestig aan het hijsoog van de koppelingsbocht
een harpsluiting met ketting.
5. Eventueel vuil dient uit de put te worden verwij-
derd, voordat u de pomp erin plaatst.
6. Laat de pomp aan een ketting zakken in de put
d.m.v. een hijsinrichting.
7. Hang het uiteinde van de ketting aan een spe-
ciale haak, die bovenaan in de put is bevestigd
en zorg ervoor dat de ketting niet in contact kan
komen met het pomphuis.
112
8. Pas de lengte van de motorkabel aan door hem
op te rollen en te bevestigen aan een beugel bo-
ven in de put. Een kabel met de juiste lengte kan
niet worden beschadigd als de pomp in bedrijf is.
Zorg ervoor dat de kabel niet geknikt of afge-
kneld kan worden.
9. Sluit de motorkabel aan op aanwezige beveiligin-
gen.
5.2 Vrijstaande ondergedompelde
installatie
De pompen voor vrijstaande ondergedompelde in-
stallaties kunnen op de bodem van de put staan of
zoals te zien in afb. C op pagina 312 en afb. D op
pagina 313.
Om makkelijk service te kunnen verrichten aan de
pomp, moet een flexibele verbinding of koppeling
aan de persleiding worden gemonteerd om deze
makkelijk te kunnen scheiden.
Als er een slang gebruikt wordt, wees er zeker van
dat de slang niet geknikt ligt en dat de inwendige dia-
meter van de slang overeenkomt met die van de
persuitgang.
Als een harde kunststof leiding wordt gebruikt,
dan moet de moer of koppeling, terugslagklep en af-
sluiters in deze volgorde worden gemonteerd, gezien
vanaf de pomp.
Als de pomp in de modder of een niet egale onder-
grond wordt geïnstalleerd, wordt aanbevolen om de
pomp te ondersteunen met stenen of soortgelijk ma-
teriaal.
De procedure is als volgt:
1. Monteer een 90° bocht aan de perszijde van de
pomp en monteer hierop een slang of perslei-
ding.
2. Laat de pomp in de vloeistof zakken m.b.v. een
ketting gemonteerd aan de ophangbeugel. Het is
aan te bevelen om de pomp op een vlakke en
stevige fundatie te plaatsen.
3. Hang het einde van de ketting op aan een dege-
lijke haak aan de bovenkant van de pompput en
zorg ervoor dat de ketting niet in contact kan ko-
men met het pomphuis.
4. Pas de lengte van de motorkabel aan door hem
op te rollen en te bevestigen aan een beugel.
Een kabel met de juiste lengte kan niet worden
beschadigd als de pomp in bedrijf is. Zorg ervoor
dat de kabel niet geknikt of afgekneld kan wor-
den.
5. Sluit de motorkabel aan op aanwezige beveiligin-
gen.