2.2.1 Australië
Ex nC II T3.
Ex-uitvoeringen voor Australië zijn goedgekeurd als
Ex nC II T3 volgens IEC 79-15 (komt overeen met
AS 2380.9).
Norm
Code
Ex
n
C
II
IEC 79-15: 1987
T3
X
3. Veiligheid
Alle installatiewerkzaamheden in de put
dienen te worden uitgevoerd door speciaal
daartoe opgeleide personen.
Uit veiligheidsoverwegingen, moeten de werkzaam-
heden in de put in de gaten worden gehouden door
een persoon buiten de put.
Putten voor ondergedompelde afvalwaterpompen,
bevat afvalwater, dat giftige en/of ziekteverwek-
kende stoffen kan bevatten. Daarom moeten alle
personen, die bij de werzaamheden betrokken zijn,
een beschermende uitrusting en kleding dragen.
Houdt u verder aan alle andere gezondheids- en vei-
ligheidsvoorschriften en neem alle plaatselijke bepa-
lingen en wetgeving in acht.
4. Transport en opslag
De pomp wordt af fabriek geleverd in deugdelijke
verpakkingen. Het wordt aanbevolen de pomp uit te
pakken op het moment dat deze geïnstalleerd wordt.
Hijs de pomp altijd aan de ophangbeugel op, nim-
mer aan de voedingskabel of de afvoerleiding.
De in epoxy gegoten plug voorkomt dat het water in
de motor kan komen via de motorkabel.
Indien de pomp voor langere tijd wordt opgeslagen,
dient te worden gezorgd voor bescherming tegen
vocht en te lage en hoge temperaturen.
Na een lange opslagperiode dient de pomp te wor-
den geïnspecteerd, alvorens weer in bedrijf te wor-
den gesteld. Zorg ervoor dat de pompwaaier vrij kan
draaien. Controleer de conditie van de asafdichtin-
gen en kabelinvoer.
5. Installatie
Breng het los meegeleverde typeplaatje bij de instal-
latie aan of bewaar het bij dit boekje.
Bij installatiewerkzaamheden moeten alle onder
hoofdstuk 3. genoemde veiligheidsmaatregelen in
acht worden genomen.
Beschrijving
= Gebiedsclassificatie volgens AS 2430.1
= Vonkveilig conform AS. 2380.9 (1991), sectie 3 (IEC 79-15: 1987)
= De omgeving is adequaat beveiligd tegen vonkende componenten
= Bruikbaar voor gebruik in explosieve atmosferen (niet in mijnen)
= Maximale oppervlaktetemperatuur bedraagt 200ºC
De letter X in het certificaatnummer geeft aan dat de apparatuur onderworpen is
=
aan speciale voorwaarden voor veilig gebruik. De voorwaarden worden vermeld
in het certificaat en de installatie- en bedieningsinstructies
Controleer voordat u de pomp gaat installeren het
oliepeil in de oliekamer, zie hoofdstuk 8. Onderhoud
en service.
De pompen zijn geschikt voor verschillende soorten
installaties, welke beschreven zijn in hoofdstuk 5.1
en 5.2.
Alle pomphuizen hebben een persopening Rp 2 of
een gegoten DN 65, PN 10 persflens.
Opm.: De pompen zijn ontwikkeld voor wisselend
bedrijf. Als de pomp volledig ondergedompeld is in
de verpompte vloeistof, dan kan de pomp continu in
bedrijf zijn.
Zie hoofdstuk 11. Technische gegevens en bedrijfs-
omstandigheden.
5.1 Ondergedompelde installatie met
voetbochtsnelkoppelingssysteem
De DP 10.65.26 pompen die bestemd zijn voor een
permanente opstelling, kunnen d.m.v. een voet-
bochtsnelkoppelingssysteem of een bovenwater
snelkoppelingssysteem worden aangesloten.
Beide koppelingssystemen vergemakkelijken het on-
derhoud en service aan de pomp, omdat deze ge-
makkelijk uit de put gehaald kan worden.
De DP 10.65.26 pompen hebben een gegoten
DN 65, PN 10 persflens.
Alvorens aan de installatie procedure te
beginnen, wees er zeker van dat de lucht
in de pompput niet explosiegevaarlijk is.
Voetbochtsnelkoppeling met geleidestang sys-
teem, zie afb. A op pagina 310.
De procedure is als volgt:
1.
Boor gaten voor de bovenste bevestigingsbeu-
gel van de geleidebuizen aan de binnenzijde
van de put. Bevestig de beugel met twee
schroeven, maar draai deze nog niet vast.
2.
Plaat het voetstuk van de voetbochtsnelkoppe-
ling op de bodem van de put. Bij een ongelijke
putbodem dient het voetstuk uitgelijnd te wor-
den. Gebruik een schietlood om het voetstuk
juist te kunnen positioneren. Zet het vervolgens
vast met keilbouten.
111