Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
5.
Kalibratie
5.1
Inleiding
Normaal gezien is een kleine aanpassing van de kalibratieafstand nodig
om overeenstemming te bereiken tussen het gemeten en het werkelijke
productniveau. (Voor TRL/2-transmitters wordt de tankverbindingslengte
(TCL) aangepast). Er kan bijvoorbeeld een kleine discrepantie optreden
als gevolg van afwijkingen tussen de werkelijke tankhoogte en de
waarde die is opgeslagen in de transmitterdatabase of verschillen tussen
de verschillende RTG-microgolfeenheden en antennes.
De kalibratie moet eenmaal worden uitgevoerd bij de definitieve
inbedrijfstelling en daarna niet meer, tenzij de tankomstandigheden
veranderen.
U kunt de kalibratieafstand handmatig aanpassen of automatisch met de
kalibratiefunctie in WinSetup.
5.2
Handmatige aanpassing van de kalibratieafstand
De kalibratieafstand kan handmatig worden aangepast om verschillen
tussen de verschillende RTG-microgolfeenheden en antennes te
compenseren. Voor TRL/2 2900-transmitters gebeurt de aanpassing
door het wijzigen van de parameter TCL. (Voor REX-transmitters wordt
de TCL nooit aangepast, tenzij bij gebruik van niet-standaardantennes).
Als er een afwijking is tussen de handgepeilde en de gemeten niveaus,
kunt u een nieuwe waarde berekenen voor de kalibratieafstand op basis
van de volgende formule:
Nieuwe kalibratieafstand = oude kalibratieafstand +
waarbij
transmitter.
Dezelfde formule kan worden toegepast voor TRL/2-transmitters door de
kalibratieafstand te vervangen door de parameter TCL.
∆
L = waargenomen niveau (handpeiling) - niveauwaarde van
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 5 Kalibratie
∆
L
5-1