4.2.4 Langzaam rijden
VOORZICHTIG!
Wanneer u de knop „Langzaam rijden" (3) indrukt, moet u bijzonder goed opletten.
De rem wordt pas na het loslaten van de knop „Langzaam rijden" geactiveerd.
In gevarensituaties remt u het interne transportmiddel door de knop „Langzaam
rijden" (3) en de rijschakelaars (2) onmiddellijk los laten.
Een remwerking volgt bij „Langzaam rijdent" uitsluitend remmen via de
tegenstroomrem (rijregelaar (2).
U kunt het interne transportmiddel met verticaal staande dissel (4) verrijden
(bijvoorbeeld in nauwe ruimten / lift):
Langzaam rijden inschakelen
Werkwijze
• Knop (3) „Langzaam rijden" drukken.
• Rijschakelaar (2) in de gewenste rijrichting (V of R) bedienen.
De rem wordt gelost. Het interne transportmiddel rijdt in de stand langzaam rijden.
Langzaam rijden uitschakelen
Werkwijze
• Knop (3) „Langzaam rijden" loslaten.
In het bereik „B" valt de rem in en het interne transportmiddel stopt.
In het bereik van „F" rijdt het interne transportmiddel met langzaam rijden verder.
• Rijschakelaar (2) loslaten.
Het langzaam rijden wordt beëindigd en het interne transportmiddel kan verder met
normale snelheid gereden worden.
58
R
2
0
V
3
B
F
B
V
4
6
R