De maaihoogte instellen
De maaihoogte kan worden ingesteld van 25 tot 114 mm
in stappen van 6 mm. U kunt de maaihoogte instellen door
vier R-pennen in verschillende openingen te plaatsen en
afstandsstukken toe te voegen of te verwijderen.
Opmerking: Alle maaihoogtepennen hebben minstens
één afstandsstuk nodig, omdat er anders schade kan
ontstaan aan een lagerbus.
Opmerking: Per maaihoogtepen kunt u maximaal twee
afstandsstukken gebruiken.
1. Kies de opening in de maaihoogtepen en het aantal
afstandsstukken die nodig zijn voor de gewenste
maaihoogtestand (Fig. 19).
2. Licht de zijkant van het maaidek en verwijder de
R-pen (Fig. 19).
3. Indien nodig moet u afstandsstukken toevoegen of
verwijderen en daarna de openingen op één lijn
brengen en de R-pen plaatsen (Fig. 19).
Opmerking: Reserve-afstandsstukken voor de
maaihoogte kunt u bewaren op pennen en vastzetten met
een R-pen.
Belangrijk
Alle vier pennen moeten in dezelfde gaten
zitten zodat het gras gelijk wordt gemaaid.
1
5
1
4
2
Figuur 19
1. Draagframe
2. R-pen
3. Voorste maaihoogtepen
3
4
2
m–6365
4. Afstandsstukken
5. Achterste maaihoogtepen
23
De centrale maatwielen
afstellen
De maatwielen moeten worden afgesteld in het juiste gat
voor elke maaihoogte. De afstand tot de grond moet
10 mm bedragen.
1. Nadat u de maaihoogte hebt ingesteld, moet u
controleren of de afstand tussen de maatwielen en de
grond minimaal 10 mm is (Fig. 20).
2. Als de maatwielen moeten worden afgesteld,
verwijdert u de bout, de ringen en de moer (Fig. 20).
3. Kies een gat en let er hierbij op dat de afstand van de
maatwielen tot de grond minimaal 10 mm bedraagt
(Fig. 20).
4. Monteer de bout, de ringen en de moer (Fig. 20).
3
4
1
Figuur 20
1. Centrale maatwielen en
afstandsstuk
2. Moer
4
2
m–6366
3. Bout
4. Ring