Maaimessen inschakelen (aftakas)
1. Laat de bovenste duwboom los om de machine tot
stilstand te brengen (Fig. 16).
2. Om de maaimessen in te schakelen, drukt u de
bedieningsstang van de maaimessen tegen de bovenste
duwboom (Fig. 16).
3. Trek de aftakasschakelaar omhoog en laat deze los.
Houd tijdens het maaien de bedieningsstang van de
maaimessen tegen de duwboom.
4. Herhaal deze procedure om de maaimessen in te
schakelen als u de bedieningsstang van de messen hebt
losgelaten.
1
3
Figuur 16
1. Bovenste duwboom
2. Bedieningsstang
maaimessen
Maaimessen uitschakelen (aftakas)
1. Zet de bedieningsstang van de maaimessen vrij om
deze uit te schakelen (Fig. 16).
Het Veiligheidssysteem
Voorzichtig
Niet-aangesloten of beschadigde
interlockschakelaars kunnen onverwachte
gevolgen hebben op de werking van de machine.
Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de
interlockschakelaars en vervang beschadigde
schakelaars voordat u de machine weer in
gebruik neemt.
2
m–6443
3. Aftakasschakelaar
20
Werking van het veiligheidssysteem
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de maaimessen
uitsluitend draaien wanneer:
De bedieningsstang is ingedrukt.
De aftakas is ingeschakeld.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de maaimessen
worden uitgeschakeld als u de bedieningsstang van de
maaimessen loslaat.
Veiligheidssysteem testen
Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens
voordat u de machine in gebruik neemt.
Opmerking: Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals
hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten
repareren door een erkende Service Dealer.
1. Stel de parkeerrem in werking en start de motor; zie
De motor starten en afzetten, blz. 19.
2. Druk de bedieningsstang van de maaimessen tegen de
bovenste duwboom. De messen mogen niet draaien.
3. Houd de bedieningsstang van de messen vast, trek de
aftakasschakelaar omhoog en laat deze los. Als het
goed is, wordt nu de koppeling ingeschakeld en
beginnen de maaimessen te draaien.
4. Laat de bedieningsstang van de maaimessen los. De
messen moeten ophouden met draaien.
5. Laat de motor lopen, trek de aftakasschakelaar
omhoog en laat deze los zonder de bedieningsstang
van de maaimessen vast te houden. De messen mogen
niet draaien.
Vooruit en achteruit rijden
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor,
oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet
de gashendel op Snel om de beste prestaties te verkrijgen.
Vooruitrijden
1. Om vooruit te rijden, zet u de schakelhendel in een
vooruit-versnelling (Fig. 17).
2. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten,
blz. 19.
3. Druk langzaam op de bovenste duwboom om vooruit
te rijden (Fig. 17).
Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijkmatige druk
uitoefenen op beide uiteinden van de bovenste duwboom
(Fig. 17).