Neem het onderwerp in beeld zoals beschreven bij basistechniek
opname (blz. 33). Houd de ontspanknop ingedrukt (1) om de bracke-
ting-serie te maken. Er worden drie opnamen gemaakt. Koos u voor
enkelbeeld-bracketing, dan dient u voor elke opnamen de ontspan-
knop opnieuw in te drukken. Bij instelling op continu AF (blz. 46) blijft
de autofocus tijdens de bracketing-serie actief.
Werkt u met flitslicht, TIFF of RAW & JPEG, dan wordt enkelbeeld-transport gebruikt. Wilt u een flits-
bracketing-serie maken, klap dan de flitser van de camera uit; de belichtingsinstelling voor het omge-
vingslicht wordt niet gewijzigd.
Wordt in belichtingsstand S een bracketing-serie gemaakt, dan wordt bij de serie met het diafragma
gevarieerd. In de standen A en M wordt er met de sluitertijd gevarieerd. In de M-stand kunt u de vari-
atie ook met het diafragma laten plaatsvinden: houd daarvoor tijdens de bracketing de belichtings-
correctietoets ingedrukt. In de P-stand wordt er met sluitertijd en diafragma gevarieerd.
Wordt bij een bracketing met digitale effecten het contrast of de kleurverzadiging ingesteld op het
hoogste of laagste niveau (±5), dan wordt er een opname gemaakt met ± 6: +5, +4, +6. Een RAW
beeld kan de maximum en minimum niveaus niet overschrijden en bevat dan twee identieke opna-
men: +5, +4, +5. Een zwart-wit filter-bracketingserie wordt gemaakt met een voor-het-filter- en een
na-het-filter-variant (blz. 79). Is Filter 10 geselecteerd, dan wordt de bracketingserie 10, 9, 0.
Aantal beelden in
bracketing-serie
Opnameteller
1
Normaal
Onder
Over
0,3 LW
bracketing
63