Motoroliefilter vervangen
Onderhoudsinterval/Specificatie
Vervang het oliefilter na de eerste 50 bedrijfsuren en
daarna om de 300 bedrijfsuren.
1. Tap de motorolie af; zie Motorolie aftappen, blz. 38.
2. Plaats een druippan onder de olielekbak om olie op te
vangen uit het oliefilter en de oliekanalen in de motor.
3. Draai het filter naar links om het te verwijderen
(Fig. 41 en 45).
Opmerking: U moet het oliefilter op de juiste wijze
afvoeren. Verwerk de brandstof volgens de plaatselijk
geldende voorschriften.
4. Voordat u het filter monteert, moet u een dun laagje
verse en schone olie op de pakking van het filter
smeren. Draai het oliefilter met de hand vast totdat de
pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai
het filter nog een halve tot driekwart slag.
5. Vul olie bij, zie Motorolie bijvullen, blz. 38.
1
Figuur 45
1. Oliefilter
2. Pakking
3
2
m–1256
3. Tussenstuk
39
Oliepeil van de motor controleren
Opmerking: Controleer het oliepeil als de motor koud is.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in
werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te
verlaten.
3. Maak de omgeving van de peilstok schoon, zodat er
geen vuil in de vulopening kan komen, waardoor er
schade kan ontstaan aan de motor (Fig. 46).
4. Trek de peilstok eruit en veeg het metalen deel schoon
(Fig. 46).
5. Schuif de peilstok helemaal in de buis. Trek de peilstok
eruit en bekijk het metalen deel (Fig. 46). Als het
oliepeil te laag is, moet u langzaam net genoeg olie in de
vulbuis gieten totdat het peil de VOL-markering bereikt.
Belangrijk
Giet niet te veel olie in het carter; hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laat de motor nooit
lopen als de olie lager staat dan de onderste markering,
omdat de motor kan worden beschadigd.
3
2
Figuur 46
1. Oliepeilstok
2. Metalen deel
1
1
m–7400
3. Rechterkant van machine